De wereldoorlog
(1934)–Paul de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 71]
| |
Op het Oostelijk Front.Tannenberg.Rond half Augustus was de Russische ‘pletrol’ in gang gegaan. Twee machtige legers, het eerste oprukkend uit Kowno onder generaal Rennenkampf, het tweede afzakkend uit Warschau, onder generaal Samsonov, bestookten tegelijkertijd het VIIIe Duitsche leger van generaal von Pritwitz, belast met de verdediging van de Oost-Pruisische grens. Bij een eerste treffen verslaat Rennenkampf zoo doortastend von Pritwitz, dat deze zich in allerijl achter de Weichsel terugtrekt. Oost-Pruisen wordt overrompeld door de Kozakken, die de met paniek geslagen bevolking voor zich uitdrijven. Berlijn siddert. De Duitsche legerleiding stuurt in allerijl versterkingen en vervangt von Pritwitz door Hindenburg, met Ludendorff als stafoverste. In afwaching dat de nieuwe bevelvoerders aankomen, is het evenwel generaal Hoffmann, de latere onderhandelaar te Brest-Litowsk, die het plan opmaakt, dat zal leiden tot de Duitsche overwinning van Tannenberg. Hoffmann heeft vasgesteld dat er tusschen de twee Russische legers van Rennenkampf en Samsonov een kloof gaapt van 70 kilometer. De Russische generaals begaan bovendien de ongelooflijke onvoorzichtigheid al hunne bevelen ongecijferd per radio uit te sturen, zoodat de Duitschers perfect op de hoogte zijn van hunne bewegingen. Wat doet Hindenburg dan? Het plan van Hoffmann goedkeurend, laat hij maar een dun troepengordijn van twee ruiterijbrigaden voor de vier en twintig legerafdeelingen van Rennenkampf en werpt al zijn volk op Samsonov. Rennenkampf doet niets om zijn collega te ontzetten. Er wordt beweerd dat hij met hem sedert den Japansch-Russischen oorlog overhoop ligt... Terwijl Samsonov door het VIIIe Duit- | |
[pagina 72]
| |
sche leger bestookt wordt, zet Rennenkampf gezapig, traag als een slak, zijn militaire wandeling in Oost-Pruisen voort, met slechts twee ruiterijbrigaden voor zich. Den 27 Augustus heeft Hindenburg met al zijn strijdmachten Samsonov aangerand: na vier dagen strijd slagen de Duitschers erin het leger van Samsonov te omsingelen. Den 31 Augustus 1914 geven drie legerkorpsen op de vijf van Samsonov zich over: generaals, officieren, 90.000 soldaten, een ontzaglijk materiaal vallen in de handen van de Duitschers. Rennenkampf heeft geen vin verroerd, Samsonov schiet zich door den kop. Er is geschreven geworden dat Rennenkampf een verrader was. In ieder geval, zijn houding was totaal onverklaarbaar. Zelfs na de verplettering van Samsonov, die hij door zijn zonderling gedrag toegelaten had, was hij nog perfect in staat geweest niet alleen om Hindenburg het hoofd te bieden, doch zelfs om hem te verslaan. In de plaats van hem te gemoet te rukken, wanneer de Duitsche veldheer zijn zegevierend leger tegen hem keert, blaast hij echter in allerijl den aftocht. Hij moet in hachelijke voorwaarden den Niemen oversteken: hij laat op zijn beurt 45.000 krijgsgevangenen en 150 kanonnen in de handen van den vijand achter! Onze bladen hebben destijds het eerste oprukken van de Russische legers als een louteren ruiterijraid afgeschilderd: feitelijk hadden 210.000 Duitschers met 600 kanonnen 700 duizend Russen met 1.700 kanonnen totaal verslagen, daarbij 135.000 officieren en soldaten, honderden kanonnen en honderdduizenden geweren buit makend. Niet te verwonderen dat Hindenburg, als man van Tannenberg, op den slag de afgod der Duitsche bevolking werd! De weerslag van die eerste Duitsche zege op het Oostelijk front was ontzaglijk, onder alle opzichten. De Russen die het de Oostenrijkers elders hard te verduren gaven, moesten in allerijl versterkingen naar het Noorden sturen, wat hun operaties meer zuidelijk in de war stuurde. De Duitschers, die met een beter beleid van Rennenkampf ongetwijfeld met | |
[pagina 73]
| |
heele legerkorpsen uit het Westen hadden moeten trekken om Berlijn te dekken, konden nu voort met volle geweld tegen de Franschen oprukken. Meer nog: de Duischers die, zooals het uit dozijnen documenten blijkt, voor de Russische legers een geweldigen schrik koesterden, leerden ze plots naar waarde schatten, het is te zeggen niet zeer hoog. Niet dat de Russische soldaten niet dapper streden. Maar zij werden doorslecht aangevoerd. Het beste wat de Duitschers hadden durven hopen was dat zij met hun 210.000 man de 700.000 Russen lang genoeg zouden kunnen tegenhouden hebben om naderhand met de zegevierende korpsen uit het Westen hun gebied te bevrijden. Nu konden zij den oorlog op den vijandelijken bodem dragen en bovendien de Oostenrijkers ontzetten. Te erger was de Russische nederlaag, daar zij een ontzaglijk verlies aan materiaal voor gevolg had. En dit was het zwakke punt in het Russisch pantser: de verloren geweren, mitrailleuses en kanonnen konden niet vervangen worden, de arsenalen waren ledig. Miljoenen strijdvaardige reservisten moesten in de kazernen opgehoopt blijven, bij gebrek aan wapens. Het is bijvoorbeeld zoo goed als zeker, dat het reserveleger, door de Duitschers in October 1914 op den IJzer in het vuur geworpen, naar het Oosten zou moeten gestuurd geworden zijn, indien Rennekampf van zijn strijdmachten een behoorlijk gebruik had weten te maken. In dit geval was er veel kans geweest, dat een groot gedeelte van het Belgisch gebied, misschien wel heel ons land tot aan den Maas, van in 1914 zou bevrijd geworden zijn. De Duitschers hadden in dit geval immers wellicht moeten wijken om hun ontredderden rechterflank aan de omsingeling door de oprukkende Engelsche, Fransche en Belgische korpsen te onttrekken. Het is vermoedelijk de schuld van Rennenkampf zoo onze bevolking vier jaar bezetting en ellende heeft moeten doorstaan. | |
[pagina 74]
| |
De Oostenrijkers in gevaar.Volgens het Duitsch-Oostenrijksch krijgsplan moest de massa van het Duitsch leger eerst en vooral de Verbondenen op het westelijk front verpletteren, om daarna de Russen aan te vallen. In afwachting dat de beslissing op het westelijk front gevallen was, moesten de Oostenrijkers in Galicië en het 8e Duitsch leger in Oost-Pruisen de Russische legers zoeken tegen te houden. De Oostenrijkers hadden daarbij de fout begaan tegen Servië drie van hun legers uit te sturen, zoodat zij aanvankelijk maar drie legers in Galicië hadden om den Russischen aanval af te weren. Zij waren daarbij verrast geworden door de snelheid van de Russische mobilisatie, en door haar omvang. Rondom, de derde oorlogsweek was de toestand op het oostelijk front ongeveer de volgende: In Oost-Pruisen moest het VIIIe Duitsch leger, iets meer dan 200.000 man en 744 kanonnen sterk, het hoofd bieden aan de veel sterkere legers van Rennenkampf en Samsonov; in Galicië werden de drie Oostentrijksche legers van Dankl (Ie), Auffenburg (IVe) en Brudermann (IIIe) met het korps Kövess bestookt door de massa der Russische legers onder Groot-Hertog Nikolaas. Een Oostenrijksch korps onder Kummer en een Duitsch landwehrkorps onder Woyrsch verzekerden min of meer de verbinding tusschen he Duitsch leger in Oost-Pruisen en de meer zuidelijk kampende Oostenrijksche strijdmachten. De Oostenrijksche stafoverste, Conrad von Hoetzendorff, hoppte met zijn legermacht zeer spoedig Servië klein te krijgen. In afwachting besloot hij het offensief te nemen in Galicië om de Russische mobilisatie in de mate van het mogelijke te storen: hij rekende dat hij aldus tijd zou winnen om zijn zegevierende legers van het Servisch front en de Duitsche versterkingen van het westelijk front te zien opdagen. Aanvankelijk slaagde zijn plan. De Oostenrijkers dreven | |
[pagina 75]
| |
de Russische voorwacht achteruit en drongen in Polen binnen Maar den 28 Augustus liepen Brudermann en Kovess een nederlaag op te Zloczov, die een aftocht van de Oostenrijkers voor gevolg had. De Russische legers gingen op hun beurt tot den aanval over, en den 3 September veroverden zij de aanzienlijke stad Lemberg, in Galicië. Conrad von Hötzendorff had evenwel in allerijl het IIe Oostenrijksch leger uit Servië teruggeroepen, en met die versterkingen ondernam hij een algemeenen tegenaanvaal, den 8 September om Lemberg te bevrijden. Gedurende de eerste dagen bleken de Russen moeite te hebben om het Oostenrijksch offensief in te toomen. Het 4e Oostenrijksch leger had weinig vooruitgang geboekt, doch het 1e, het 2e en het 3e schenen te zullen slagen. Op het oogenblik dat de drie Oostenrijksche legers, die om Lemberg kampten, de stad al bijna in hun bereik zagen, begaf evenwel het vierde leger van Auffenberg, onder de drukking der steeds aanzwellende Russische massa's: de Russen braken door langs dien kant en dreigden de overige drie Oostenrijksche legers in den rug aan te tasten: den 11 September moest Conrad het bevel tot den algemeenen aftocht geven. De Russen zetten de achtervolging in en bereikten aldrar de rivier San en de forten van Pzremysl: de Oostenrijkers dachten eerst op die lijn stand te houden. Maar zij vernamen eenerzijds, door Russische radio's, dat Groot-hertog Nikolaas nieuwe versterkingen verwachtte uit Siberië, uit den Kaukasus en uit Turkestan; anderzijds begonnen de eerste berichten over den Marneslag binnen te loopen. Conrad, ervarend dat hij niet zoo gauw op Duitsche hulp zou mogen rekenen en dus tijdelijk op zijn eigen krachten zou aangewezen blijven, besloot nog verder te wijken, al gaf hij daardoor een beduidend gedeelte van het Oostenrijksch-Hongaarsch grondgebied prijs. Hij stuurde dan het 2e leger naar de Karpathen, om de Russen de passen van dit gebergte te ontzeggen, en schaarde zijn overige legers (1e, 3e en 4e), achter de stroomen Dunajetz en Biala. | |
[pagina 76]
| |
Dat de Oostenrijksche legers, na een aftocht van meer dan 200 kilometer en meer dan een maand verwoeden strijd, schrikkelijk geteisterd waren, spreekt vanzelf. De cijfers door de oorlogscommuniqués verstrekt zijn niet betrouwbaar: maar toen de vrede van Brest-Litowsk geteekend werd, zaten er twee miljoen Oostenrijksche krijgsgevangenen in Rusland! Hoeveel er daarvan in de handen van de Russen vielen gedurende de eerste maanden weten wij niet juist: wij vonden nergens vaste cijfers, doch de Oostenrijksche verliezen moeten zeer zwaar geweest zijn. De Dubbele Monarchie telde in haar schoot verschillende verdrukte nationale minderheden, alles samen ongeveer een derde gedeelte van de gezamenlijke bevolking. Het Oostenrijksch leger was derhalve alles behalve homogeen: waren de Duitsche en Hongaarsche troepen betrouwbaar, de Slavische soldaten vochten tegen hun zin. Velen wachtten maar op een gunstige gelegenheid om naar den vijand over te loopen. Wanneer men dit alles in overweging neemt, mag besloten worden dat de toestand op het einde van September zeer slecht stond voor de Oostenrijkers. | |
Hindenburg ontzet Conrad.Toen Hindenburg bemerkte dat de Oostenrijkers in Galicië in het nauw gedreven werden en gevaar liepen verpletterd te worden, besloot hij niet verder in Polen door te dringen en liever de bondgenooten van Duitschland te ontzetten door een aanval in den flank der zegevierede Russische legers van Groot-Hertog Nikolaas. Te dien einde werd het VIIIe Duitsche leger in twee gesplitst. Eenige korpsen, die den naam van VIIIe leger behielden, zouden achter den Angerapp en de Mazurische Meeren een defensief front houden; het grootste gedeelte van het VIIIe leger, herdoopt als IXe leger, zou onder de persoonlijke leiding van Hindenburg en Ludendorff met de Oostenrijkers samenwerken. Er werd besloten zoodra mogelijk het offensief te nemen. | |
[pagina 77]
| |
Er was echter eenigen tijd noodig om het nieuw gevormde IXe leger samen te trekken: en er bestond gevaar dat de Russen die omstandigheid zouden benuttigen om inmiddels de Oostenrijkers te overrompelen. De Russen verroerden evenwel niet, en zoo konden de Duitschers en de Oostenrijkers voor hen losslaan. De Oostenrijkers zetten zich het eerst in gang, bereikten schier zonder strijd de rivier San en ontzetten den 9 October Pzremysl. De Duitschers van hun kant geraakten tot vóór Ivangorod en de zuidelijke forten van Warschau. Aldus scheen het Duitsch-Oostenrijksch maneuver met volledig succes bekroond te moeten worden. Toen pakte Groot-hertog Nikolaas evenwel met een geduchten tegenzet uit. Hij had één van zijn legers van het Oostenrijksch front weggehaald, wat dan verklaart dat de Russen ginder tijdelijk maar een betrekkelijk geringen weerstand boden. Dit leger versterkte Nikolaas met nieuwe korpsen, die uit het binnenland van Rusland in aantocht waren. Het was zijn bedoeling tusschen Novogeorgievsk en de monding van den San een onweerstaanbare srijdmacht samen te trekken, die zich van op de Weichsel zou in gang zetten, in de richting van Breslau en verder Berlijn; terzelfdertijd zouden twee legers in Galicië oprukken en een derde leger het Karpathengebergte bewaken. Een speciaal leger was bovendien voorzien om Pzremysl te belegeren. Rond het midden van October was de Russische ‘pletrol’, bestaande uit vijf legers en zestig divisies, gereed. De Russen zetten zich in gang, en ofschoon een Russisch plan met de juiste opgave der strijdmachten en der ontworpen operaties in de handen der Duitschers gevallen was, kon de ‘pletrol’ niet gestuit worden: met de eerste dagen van November waren de Duitsch-Oostenrijkers overal tot den aftocht gedwongen. In Oostenrijk was Cracau door de Russen wederom bedreigd en Pzremysl opnieuw belegerd. Hindenburg, van zijn kant, had tot in Silesië moeten wijken. Op dit oogenblik wankelde wederom heel het Duitsch-Oostenrijksch front: bijzonder de Oostenrijkers schenen niet | |
[pagina 78]
| |
meer in staat om aan een aanval der Russische massa's het hoofd te bieden. De Russen verloren evenwel weer eens kostbare dagen, en de verklaring daarvoor vinden wij in deze regelen van kolonel Schnitzler: ‘Gedurende die operaties, zooals tijdens de vorige operaties, hadden de Russen een groote onvoorzichtigheid ten toon gespreid bij het gebruik der draadlooze telegraphie, bij zooverre dat de Centrale Mogendheden dikwijls te gepaster tijde kennis gekregen hadden van de gevaren die haar bedreigden. Dank aan de onderschepte radio's waren haar veldoversten meermalen op de hoogte geweest van de ligging der Russische strijdmachten, alsmede van de bedoelingen en de plannen der vijandelijke legerleiding. En dit met te meer gemak, daar Hindenburg bij zijn staf over een professor in wiskunde beschikte, die buitengewoon begaafd was om de vijandelijke telegrammen te ontcijferen. Aldus hadden de Duitschers den 1 November een radio opgevangen, zeggende dat voortaan alleen de Russische ruiterij de achtervolging zou doorzetten, omdat het voetvolk vermoeid was en de bevoorrading in voedsel, materiaal en ammunitie moeilijk geworden was.’ Zelfs een leek ziet het enorm belang in van een dergelijke inlichting. Hindenburg, die op denzelfden dag tot opperbevelhebber benoemd was van al de Duitsche strijdmachten op het Oostelijk front, dient zich dus niet overmate bezorgd te maken om de drukking van de Russische massa's. Hij weet dat zij tijdelijk met lamheid geslagen zijn. Hij weet ook dat generaal Rousski met vijf legers gereed ligt om in Silesië en in Westelijk-Galicië binnen te vallen, maar dat de Russen daarnaast maar zeer weinig volk hebben, hooger op, in Polen. De rechterflank der Russen is dus de zwakke plaats in hun pantser: Hindenburg zal daar pogen toe te slaan, vooraleer de Russische pletrol opnieuw in gang gaat. Hij versterkt met al de beschikbare reserves zijn IXe leger, dat hij aan Mackensen toevertrouwt: den 10 November ligt het samengetrokken tusschen Posen en Thorn, gereed | |
[pagina 79]
| |
om aan te vallen, 5 1/2 legerkorpsen voetvolk en twee legerkorpsen ruiterij sterk; rechts van het IXe leger wordt een strook van ongeveer 100 kilometer gehouden door een gordijn ruiterij en landsturmtroepen; een beetje lager, in Silesië, ligt het IIe Oostenrijksch leger per trein uit de Karpathen gehaald en bestemd om het IXe Duitsch leger af te lossen; meer zuidelijk nog, tusschen Czestochovna en Cracau liggen het korps Woyrsch en het IVe Oostenrijksch leger te wachten op het sein om de Russen in hun linkerflank aan te tasten; verschillende andere Oostenrijksche korpsen bewaken het Karpathengebergte en de rest van het front. Den 11 November ging Mackensen tot den aanval over, en was daarmede de Russen te voor. Mackensen verraste ze, terwijl ze loom, op hun overmacht betrouwend, oprukten: hij trof ze in hun flank en ontredderde ze terdege. Bijna terzelfdertijd bestookte het IVe Oostenrijksche leger den linkerflank der Russen. Den 17 November leverde Mackensen den slag van Lodz. Aanvankelijk boekte hij grooten vooruitgang, maar een geweldige Russische tegenaanval sneed zijn leger in twee, waarbij verschillende korpsen omsingeld werden. Zij gaven zich echter niet over, hielden stand en den 25 November braken zij door de Russische lijnen, 10.000 krijgsgevangenen meenemend. Den 27 November was het Duitsch front hersteld en den 6 December namen de Duischers Lodz in. Zes dagen later, den 12 December, behaalden de Oostenrijkers een beslissende overwinning te Limanowa, nabij Cracau. Hier ook trad eenige rust in: het mangelde de Russen aan bevoorrading en de Duitsch-Oostenrijkers waren uitgegeput. Zij hadden evenwel het groot Russisch offensief weten te verijdelen: de Russische pletrol zou langzaam uiteenbrokkelen aan innerlijke ontbinding, zooals wij later zullen zien. | |
[pagina 80]
| |
De Strijdmethoden op het Oostelijk Front.Van de wijze waarop de krijgsverrichtingen gevoerd werden op het oostelijk front is er maar betrekkelijk weinig doorgedrongen tot het publiek. De meeste krijgsfilmen die in ons land afgerold werden en de meeste boeken hadden immers het westelijk front als schouwtooneel. De legers zaten daar tegenover elkaar, verschanst, van de Zwitsersche grens tot de Noordzee, onbeweeglijk, letterlijk tegeneengedrongen en elkaar verlammend wegens het gewicht van het reusachtig en steeds toenemend materiaal dat zij in den rug hadden. Het oostelijk front geraakte integendeel nimmer gestabifiseerd. Daarvoor waren de afstanden te onmetelijk en het materiaal te schaarsch. Vermits het front twee of driemaal uitgestrekter was, moest het loopgravennet meer in de breedte uitgerokken worden, waardoor het vanzelfsprekend dunner werd. Met een even groot aantal kilometers loopgraven, kreeg men op het westelijk front drie posities achtereen, voor eene op het oostelijk front. Daar kwam dan nog bij dat de basissen verder afgelegen en de verkeersmiddelen gebrekkiger waren, zoodanig dat de schansen nooit dezelfde sterkte bereikten. Op het westelijk front werden mettertijd duizenden kleine forten opgericht, uit gewapend beton: op het oostelijk front niet. Hieruit wordt duidelijk dat het oostelijk front broozer was. Zoo dikwijls als de Duitschers op een bepaalde plaats een overmacht van materiaal samentrokken, vernietigden zij met gemak de Russische verdedigingswerken die zij voor zich hadden, en braken zij door. Zoo dikwijls als de Russen op een bepaald punt met hunne troepenmassa's op de Oostenrijksche stellingen wogen, zwichtten deze en herbegon de bewegingsoorlog. Ieder offensief, of het nu gevoed werd met Duitsch materiaal of met Russische troepemmassa's, slaagde en leidde tot een doorbraak. | |
[pagina 81]
| |
Over de voorwaarden waarin er op het oostelijk front gestreden werd, verstrekt de Duitsche stafofficier Max Wild belangrijke bijzonderheden, in zijn werk Mes aventures dans le service secretGa naar voetnoot(1). Wij halen hier een paar bladzijden aan uit het hoofdstuk Offensief op de Weichsel: ‘Midderwijl had het IVe leger op een breed front de Poolsche grens overschreden in de richting van Ivangorod en had het, de dungezaaide Russische strijdmachten voor zich uitdrijvend, zijne schikkingen getroffen om tot een offensief over te gaan ter ontzetting der Oostenrijkers. Het was een vermoeiende marsch, onder gestadig neerplassende regenbuien en over absoluut stuk gereden wegen; een echte martelie voor de manschappen en voor de lastdieren. De lastigste taak was de bevoorrading van het leger te verzekeren, terwijl paarden en wagens in het slijk verzonken. Wanneer men zich de wel onderhouden banen uit Oost-Pruisen herinnerde, gaf men zich rekenschap, dat het hier een heel andere oorlog gold. In mijne hoedanigheid van duivel doet al (bonne à tout faire) van het Hoofdkwartier (Max Wild was gehecht aan den staf van Hindenburg-Ludendorff), kreeg ik als opdracht orde in dien baaierd te scheppen. Ik werd conducteur van bruggen en wegen voor het leger. De arbeiders moesten onder de burgerlijke bevolking opgeëischt worden; de burgemeesters lieten zich eerst prangen, want zij meenden dat, volgens het oud Russisch gebruik, de karweien kosteloos moesten gepresteerd worden. Maar toen zij de klinkende munt hoorden rinkelen waarmede de arbeid zou vergoed worden, verzwond hun onwil; en de groote zak geld die ik overal met mij sleurde verrichtte wonderen. Een duizendtal mannen en vrouwen werkten dag en nacht aan de groote invalsbaan van Kielce naar Radom, en spijts den onophoudenden regen vorderde de onderneming snel; wanneer niets anders kon | |
[pagina 82]
| |
gedaan worden, deed ik kilometers dijken bedekt met boomstammen uit den grond rijzen. Aldus geraakten wij tot Radom... Spijts duizend hinderpalen had het leger de Weischsel bereikt, waarachter de Russen zich defensief opstelden, in goed ingerichte posities. Ons oprukken werd tijdelijk gestuit, onze troepen moesten zich ingraven langs de moerassige oevers van de Weichsel, in een zeer moeilijk verdedigbaar terrein. De strijdlust, die zij nog ten toon gespreid hadden in Oost-Pruisen, was merkelijk geslonken; in die slijkerige holen en onder dien onbarmhartigen regen, verzwond het goed humeur der soldaten totaal. Bovendien, van den luitenant tot den eersten soldaat, meenden al de strategen dat die ijlings ondernomen ontzettingspoging over geen voldoende effectieven beschikte. En de Oostenrijkers, waarvan de zoo uitdrukkelijk beloofde aankomst zoo ongeduldig verbeid werd, daagden niet op. Het onverwachte wassen van een der zijrivieren van de Weichsel had ze tegengehouden. Ik moest per auto een bevel naar een hooger-op strijdend Silesisch landwehrkorps dragen, en zoo kon ik mij rekenschap geven van de voorwaarden waarin ons volk gedurende heel die periode moest marcheeren en vechten. Onderweg ontmoette ik voor de eerste maal de Oostenrijksche konvooien. In tegenstelling met de Duitschers, die alleen zware wagens gebruikten, benuttigden de Oostenrijkers bijna uitsluitend de kleine karren uit de streek, bespannen met lichte paardjes; die kolommen zagen er alles behalve krijgshaftig uit - te meer daar de voerlieden het uniform niet droegen - maar zij geraakten overal door, zelfs over de slechtste banen en buurtwegen. Bovendien vergden die kleine paardjes, er aan gewend ook in vredestijd winter en zomer buiten te staan, weinig of geen zorgen. Ook bij ons, die achteraf genoopt werden ze te gebruiken, speelden die panjekarren een groote rol. Tallooze karren van dit soort versperden de baan van Novoalexandria, die ik moest volgen, en toen het onmogelijk | |
[pagina 83]
| |
werd per auto vooruit te komen, zette ik mijn weg te voet voort. Ik begreep weldra waarom de konvooien vaststaken: zij waren te ver gereden en het hoofd der kolommen werd bestookt door het vijandig artillerievuur.’ Van het heerschend geharrewar haalt Wild verder een uiterst suggestief staaltje aan. Op zekeren dag ontvangt hij het bevel het hoofdkwartier van een Oostenrijksch legerkorps op te sporen: het gebeurde inderdaad niet zelden dat de verschillende legerkorpsen alle onderling contact verloren. Wild vetrekt per auto en geraakt eindelijk ter bestemming. Hij gareert zijn wagen nabij het huis waar de Oostenrijksche generaal zijn intrek genomen heeft en dient zich aan. De Oostenrijkers hadden een eind verder een schijnwerper opgesteld. Niet zoodra heeft Wild zijn intrede gedaan in de kamer waar de Oostenrijksche staf zich ophoudt, of die schijnwerper verblindt de aanwezigen. De generaal maakt zich boos, en zegt tot een van zijn officieren: - Loop aan de idioten, die dezen schijnwerper hanteeren, zeggen dat ze ons hinderen. We zien geen steek voor onze oogen meer. De officier vertrekt, argeloos. Twee minuten later is hij terug, gillend: - De Russen zijn daar! De Russen zijn daar! Inderdaad, de Russen hadden ongemerkt den schijnwerper bemeesterd. In dolle paniek vluchtte alleman buiten: er werd geschoten, rakelings bij het huis. Toen Wild zich naar zijn wagen haastte, zag hij er al drie gedaanten inzitten - Russen. De Oostenrijksche stafofficieren hadden nog juist den tijd in hun auto's te springen, die gelukkig voor hen aan den overkant stonden, en tuften weg. ‘Wij zaten nog ten volle in dien baaierd gewikkeld, toen wij het gezoef van hun motors in de verte hoorden wegsterven. We geraakten eindelijk uit de voeten, met de aftrekkende troepen. Onderweg gaf ik mij rekenschap hoeveel geluk ik eens te meer had gehad. Indien ik een half uur later | |
[pagina 84]
| |
was aangekomen, vond ik het nest ledig en mocht ik mijn boodschap aan de Russen afgeven.’ Dergelijke incidenten bezorgen een klein denkbeeld van de wanorde, die van weerskanten op het Oostelijk front heerschte. |