| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
1914.
| |
| |
Op het Westelijk Front.
De Grensveldslagen.
Lorreinen.
‘In het begin van den oorlog was er een groot verschil tusschen het Fransch en het Duitsch Hoofdkwartier: Het Fransch Hoofdkwartier was een louter militair organisme dat steeds in de nabijheid - een betrekkelijke nabijheid, wel te verstaan - bleef van het front, en zich gemakkelijk verplaatste. (Het nam opvolgenlijk zijn intrek te Vitry-le-François, te Bar-sur-Aube, te Châtillon, te Romilly en te Chantilly). Het Duitsch Hoofdkwartier, naast zijn eigen diensten onder het bevel van Stafoverste Molkte, sleepte integendeel heel het gevolg van den Keizer met zich, zijn militaire, navale en burgerlijke kabinetten met een aanzienlijk aantal ambtenaren en zelfs een gedeelte van het Hof. Het Duitsch Hoofdkwartier kwam te Berlijn tot stand en verhuisde eerst den 17 Augustus naar Coblenz en den 30 Augustus naar Luxemburg.
Terwijl de verbindingen tusschen den Franschen opperbevelhebber en zijn legeraanvoerders tamelijk gemakkelijk bleken en generaal Joffre vaak de hoofdkwartieren van zijn onderhoorigen bezocht, waren de betrekkingen tusschen Molkte en zijn luitenanten vanzelfsprekend veel lastiger.
In feite bezocht Molkte geen enkele maal zijn legerbevelhebbers en begaf hij zich geen enkele maal op het front vóór den 10 September 1914! Nu, tengevolge van de onbevredi- | |
| |
gende werking van de radio, gebeurde het meer dan eens dat verslagen of bevelen vier en twintig uren noodig hadden om den afstand van den opperbevelhebber tot het veldleger af te leggen.’
Aldus Galtier-Boissière. Die loomheid van het Duitsch Hoofdkwartier zou de noodlottigste gevolgen naslepen. De Duitsche legers verwerven alras, dank aan hunne eerste overwinningen, het initiatief der operaties op het westelijk front: maar zij verspeelden er een zeer groot gedeelte van ten gevolge van de inertie van het Duitsch Hoofdkwartier. In September zouden wij voor dezen verbluffenden toestand komen te staan, dat Joffre ten slotte zijn verslagen en gehavende legers veel beter in de hand zou hebben dan Molkte die, tot dan toe, niets dan overwinningen had geboekt. De oprukkende Duitsche legers waren grootendeels aan zichzelf overgelaten, terwijl de wijkende Fransche legers aan de impulsie van het Hoofdkwartier gehoorzaamden. Hier moeten wij wellicht één van de redenen van de Fransche overwinning op de Marne zoeken, zooals wij verder zullen zien.
Volgens hun berucht Schlieffen-plan, moesten de Duitschers met hun linker vleugel, verschanst in Elzas-Lotharingen, het verwachte Fransch offensief stuiten, om met hun rechtervleugel, oprukkend doorheen België, de Fransche strijdmachten te omsingelen. Van een anderen kant beweert Joffre in zijn Gedenkschrirften, dat hij volgens zijn operatieplan, Nr 17, het oprukken der Duitschers doorheen België niet alleen verwachtte, doch zelfs wenschte.
Wel, in feite weigerde Joffre, gedurende weken, het oprukken van de Duitschers doorheen België ernstig op te nemen; en van hun kant lieten de Duitschers, na de eerste Fransche nederlaag te Morhange, hun Schlieffenplan gedeeltelijk vlotten. Zoodat er van al die geleerde en vermaarde plannen feitelijk bitter weinig in huis kwam.
Indien wij Joffre mogen gelooven, konden de Franschen geen beduidende resultaten verhopen van een offensief in Elzas-Lotharingen, alwaar zij de Duitschers sterk verschanst
| |
| |
wisten. Dit belette Joffre niet, alle logica ten spijt, zijn eerste offensief tegen de versterkte Duitsche stellingen in den Elzas te ontketenen, in de volgende voorwaarden.
Reeds den 7 Augustus was een Fransche troepenafdeeling in den Elzas binnengedrongen en had er Altkirch en Mulhouse bezet, wat Joffre een vlammende proclamatie ingaf. Maar een Duitsche tegenaanval sloeg de Fransche voorwacht achteruit, en Joffre belastte generaal Pau, de eenarmige veteraan uit den oorlog van 1870, met het heroveren van dit terrein; ten koste van zware verliezen, met een legerkorps, vijf afdeelingen voetvolk, een afdeeling ruiterij en vijf groepen alpenjagers, slaagde Pau daarin den 19 Augustus - op den dag zelf waarop Molkte tegen de eerste en de tweede Fransche legers het VIe Duitsch leger van Prins Rupprecht van Beieren los liet.
Den 14 Augustus 1914 hadden het eerste Fransch leger onder Castelnau en het tweede Fransch leger onder Dubail in Lorreinen een grootscheepsch offensief ingezet, de Duitsche voorwacht achteruitwerpend. Den 19 Augustus gaf Molkte aan Prins Rupprecht, die zich met zijn gros sterk verschanst had, het bevel tot den tegenaanval over te gaan. De Duitschers lieten het Fransch voetvolk argeloos naderen. Volgens de leer van den Franschen legerstaf wierp Castelnau zijn drie legerkorpsen met het blanke wapen, zonder de minste artillerievoorbereiding, tegen de Duitsche schansen.
Het onvermijdelijke gebeurde: de Fransche stormloop bleef in den prikkeldraad hangen en de Duitschers konden op hun gemak met heele bataljons wegmaaien. Zoo erg was het bloedbad dat Castelnau groote moeite had om den Duitschen tegenaanval in te dammen en zich op Fransch grondgebied, op de hoogten voor Nancy, te handhaven. Dubail, die in dezelfde voorwaarden had aangevallen en dan ook van 't zelfde laken een broekske kreeg, moest ook in allerijl den aftocht blazen en zich achter de Meurthe terug trekken.
| |
| |
Voor die eerste Fransche nederlaag, waarvoor de troepen zeker niet aansprakelijk waren, vinden wij de verklaring in deze cijfers verstrekt door niemand minder dan M. Poincaré: ‘De Duitschers bezaten in het begin van den oorlog 1,500 lichte en 2,000 zware obusiers, de Franschen alles samen 300 zware kanonnen. De Duitsche 50,000 mitrailleuses, de Franschen 2.500.’ De Fransche legerstaf ervaarde bij zijn eerste offensief in Lorreinen dat het vuur doodt, zooals Galtier-Boissière zegt, en dat moderne veldslagen niet meer met het blanke wapen gewonnen werden, zooals in den tijd van Napoleon: duizenden jonge, offervaardige Franschen zouden echter met hun bloed voor die dwaling der Fransche strategen betalen!
En de Duitsche generaals benuttigden al niet veel verstandiger die eerste overwinning. In plaats van, zoools het Schlieffenplan het vergde, met al hun beschikbare korpsen hun rechtervleugel te versterken, die de beslissing moest afdwingen, besloten Moltke en Prins Rupprecht, in de waan dat zij het Fransch leger vergruizeld hadden, dit eerste succes onmiddellijk uit te baten. Zij zagen den Franschen rechtervleugel reeds ingestampt en de Duitsche legers zoowel rechts als links de Franschen omsingelend en naar een reusachtig Sedan drijvend. Maar dat was zonder den waard gerekend. De Franschen hervatten zich en toen de Duitschers op hun beurt tot den aanval overgingen op het front van Lorreinen, werden zij deerlijk afgeslagen. Langs dien kant was het uit met den bewegingsoorlog: het zwaartepunt van den strijd zou nu meer westelijk verlegd geraken.
| |
Luik.
De veldslag van Lorreinen, dien wij bondig schetsten, was ten slotte maar van bijkomstige beteekenis geweest, vermits de Duitschers er maar alleen hun zesde leger bij betrokken
| |
| |
gezien hadden. Den grooten klop wilden zij geven met hunne vijf andere legers die aldus opgesteld stonden:
Het Ie leger, onder von Kluck, samengetrokken rondom Crefeld, met Brussel als doelwit;
Het IIe leger, onder von Bülow, gelegerd rondom Aken, met Namen als doelwit;
Het IIIe leger, onder von Hausen, rondom Bitzburg samengetrokken, met Dinant als doelwit;
Het IVe leger, onder hertog Albrecht von Wurtemberg, van uit Trier op Luxemburg rukkend.
Het Ve leger, onder den Kronprinz, bestemd om van uit Metz-Thionville de lijn Montmedy-Longwy te bereiken.
Volgens het Schlieffenplan hoopten de Duitschers met hun Ie, IIe en IIIe legers den Franschen linkerflank voor zich uit te jagen en de Fransche legers, door een groote omsingelende beweging op de overige drie Duitsche legers te werpen en aldus tusschen twee vuren te vatten en tot overgave te dwingen.
Daartoe, opdat de Duitsche Ie, IIe en IIIe legers hunne groote omsingelende beweging zouden kunnen uitvoeren, was het noodig dat de Belgische forten rond Luik en Namen tij dig veroverd werden.
De strategische transporten moesten den 7 Augustus beginnen en de 17 Augustus geëindigd zijn. Von Kluck moest zich, de eerste, den 13 Augustus in gang zetten en den dag daarop de Maas bereiken, ‘dus was het onontbeerlijk, voor het welslagen van het Duitsch plan, dat op dien datum het lot van Luik en van de 12 forten die de Maas beheerschten, bezegeld was.’
Zes brigaden, onder generaal von Emmich, met Ludendorff als stafoverste, ondernamen den 5 Augustus den eersten stormloop tegen Luik. Die eerste aanval werd afgeslagen door de forten en onze derde legerafdeeling. In den nacht van den 6 en 7 Augustus brak Ludendorff, aan het hoofd van een brigade waarvan de aanvoerder was gedood geworden, door onze lijnen en nam de citadel in. Von
| |
| |
Emmich kwam hem daar vervoegen, maar de Belgische troepen sloten ze in en gedurende vier dagen bleef de Duitsche legerleiding zonder nieuws van von Emmich en Ludendorff: zij zaten omsingeld in de citadel, terwijl onze troepen heel den fortengordel bezet hielden. Eerst den 10 Augustus, wanneer het fort van Barchon door de Duitschers werd ingenomen, werden zij uit hun netelige positie bevrijd. Toen ging het rap bergaf met Luik: den 12 Augustus werden de zware stukken van 420 m.m. opgesteld, en den 14 Augustus waren al de forten verpletterd en kon de voorwacht van von Kluck door, toen zij zich op het vastgestelde uur aanbood.
Luitenant-kolonel Reginald Kann schrijft daaromtrent in zijn werk Het Duitsch veldtochtplan:
‘De legende is langzamerhand verspreid geraakt, en namelijk in Frankrijk, dat de weerstand van Luik het oprukken van de Duitschers heeft gestuit en daardoor een grooten invloed heeft uitgeoefend op het verder verloop van den veldtocht. Niets is minder juist. De prachtige offervaardigheid der Belgische troepen, zooals ik ze heb in het licht gesteld, heeft geen het minste oogenblik de algemeene bewegingen van de vijandelijke massa tegen gehouden. Het Ie leger, waarvan de ontplooiing het sein moest zijn voor het vertrek der vier andere, bevond zich in de onmogelijkheid vroeger zijn concentratiebasis te verlaten dan het deed. Het kon ook evenmin sneller oprukken; zijn doortocht door Aken op drie kolommen, is zelfs in dit opzicht een meesterstuk geweest. Had Luik zich overgegeven bij de eerste sommatie, de aankomst van von Kluck op den linkeroever van de Maas zou er geen minuut door verhaast geworden zijn.’
Zooals Galtier-Boissière, die het citaat hierboven aanhaalt, het opmerkt: ‘Deze terechtwijzing vermindert in niets de heldhaftigheid van generaal Leman en van de Belgische troepen, die zonder hoop weerstand boden, voor de eer, en verpletterd werden onder het gruwelijkste bombardement met zware artillerie.’
| |
| |
Dit schijnt ons wel de historische waarheid te zijn, ofschoon Generaal Gallet schrijft:
‘Indien den 5 Augustus de 6 Belgische legerafdeelingen op de boorden van de Maas in slagorde hadden geschaard gestaan, was de aanval van het leger van von Emmich totaal afgeslagen geworden... en hadden wij den oorlog ingezet met een schitterend succes waarvan de weerslag op het Duitsche veldtochtplan van onberekenbare beteekenis had kunnen zijn.’
Inderdaad, doch op voorwaarde dat de Franschen en de Engelschen te vinden geweest waren om in dit geval tijdig versterkingen te sturen. Want het schijnt ons vanzelf te spreken dat de Duitschers, die kolossale troepenmassa's in de buurt hadden, meer dan een voorwacht van zes brigaden hadden gestuurd, indien het noodig gebleken was. Naderhand kan men over die zaken tot in het oneindige twisten: en de gepensionneerde generaals hebben daar een handje van weg. Wij meenen als de historische waarheid te mogen aanvaarden, dat de weerstand van Luik zeer eervol geweest is voor onze wapenen en onze nationale faam, doch zonder beteekenis voor het verder verloop der krijgsverrichtingen. Wij vreezen echter dat het nog een tijdje zal aanloopen, vooraleer onze officieele schoolboeken dit zullen toegeven...
Na de inname van Luik stelde de Duitsche regeering dadelijk een wapenstilstand voor in dezer voege:
‘De vesting van Luik is ingenomen geworden na een moedige verdediging. De Duitsche regeering betreurt ten zeerste dat het, tengevolge van de houding der Belgische regeering (!), tot een bloedig treffen gekomen is. Duitschland dringt in België niet als vijand binnen. Het is alleen genoopt door de gebeurtenissen, dat het, wegens de Fransche militaire maatregelen, het erg besluit heeft moeten treffen in België te rukken en Luik te bezetten, als steunpunt voor zijn verdere krijgsverrichtingen.
Nadat het Belgisch leger, in een heldhaftigen weerstand tegen een groote overmacht, de eer zijner wapenen op de
| |
| |
meest schitterende wijze heeft hooggehouden, verzoekt de Duitsche regeering Zijne Majesteit den Koning en de Belgische regeering België de verdere gruwelen van een oorlog te sparen. De Duitsche regeering is te vinden voor ieder akkoord met België, dat op gelijk welke wijze overeen te brengen is met zijne schikkingen tegen Frankrijk.
Duitschland verzekert nogmaals plechtig dat het niet gedreven is geworden door het inzicht zich het Belgisch grondgebied toe te eigenen en dat het die bedoeling in geenen deele koestert. Duitschland is steeds bereid België te ontruimen, zoodra de stand van den oorlog het zal toelaten.’
Mooie woorden... die echter te laat kwamen, na leelijke daden. De teerling was geworpen. Ons leger trok zich terug onder Antwerpen, von Kluck bereikte den 20 Augustus Brussel: de bezetting begon.
| |
Longwy en Charleroi.
Zooals hooger verteld, was het Fransch offensief in Elzas-Lotharingen door de Duitsche mitrailleuses zoo deerlijk gebroken geworden, dat de eerste en tweede Fransche legers in allerijl den aftocht hadden moeten blazen. Dit geschiedde den 20 Augustus om 16 uur. Op den zelfden dag, om 13 u. 30, gaf Joffre het bevel aan de derde en vierde Fransche legers, respectievelijk aangevoerd door generaals Ruffey en Langle de Cary, om op hun beurt ‘een onverwacht en krachtig offensief’ te ontketenen in de richting van Neufchâteau en Virton.
De Fransche legerstaf bleef dus zijn leer van het offensief door dik en dun getrouw: de les van Lorreinen had niet mogen baten. Meer nog: hij onderschatte ten eenenmale de Duitsche strijdmachten, die in de Ardennen gelegerd waren. Joffre en zijn medewerkers geloofden alleen in het actief leger: daarom hadden zij maar 600.000 reservisten ingelijfd bij de drie actieve klassen, wat de getalsterkte
| |
| |
van het Fransch veldleger in de eerste dagen op 1.300.000 man gebracht had. De Fransche generaals hadden verondersteld dat de Duitsche legerleiding dezelfde tactiek zou gevolgd hebben: maar in de plaats van 600.000 reservisten hadden de Duitschers er 1.300.000 gevoegd bij de 700.000 man van het actief leger, dat tegen Frankrijk moest oprukken. Zoodat de Franschen, in plaats van met ongeveer gelijke krachten te strijden, in feite op een veel talrijkeren en bovendien nog sterker gewapenden vijand zouden botsen. Eindelijk had de Fransche legerstaf met evenveel overmoed als lichtvaardigheid de vermaningen van generaal Lanrezac in den wind geslagen. Lanrezac, die het vijfde Fransch leger aanvoerde, heelemaal op den linkerflank, en die derhalve normaal den schok van den Duitschen rechtervleugel zou te doorstaan krijgen, had van met de allereerste dagen van Augustus het Fransch hoofdkwartier gewaarschuwd, dat hij den grooten Duitschen aanval van uit België verwachtte. Den 14 Augustus had hij zich zelfs naar het hoofdkwartier te Vitry begeven om ‘te beproeven aan Joffre reden te doen verstaan.’ De opperbevelhebber had hem aanhoord in de aanwezigheid van zijn twee rechtstreeksche medewerkers, generaals Belin en Berthelot: de drie veldoversten waren het eens geweest en hadden geweigerd in het Duitsch oprukken doorheen België iets anders dan een demonstratie te zien.
Uitgaand van die overtuiging en niet wetend dat de Duitschers 700.000 reservisten meer in het veld hadden gebracht dan de Franschen, veronderstelde Joffre dat het 3e en het 4e Fransch leger in de Ardennen maar op een betrekkelijk geringen weerstand zouden stuiten: in feite botsten zij op heel de Duitsche maneuvermassa. De slag van Longwy, zooals de Duitschers hem geheeten hebben, werd een herhaling van het bloedbad van Lorreinen: de Fransche stormloopen met het blanke wapen werden gefnuikt door de Duitsche mitrailleuses en na drie dagen hardnek- | |
| |
kige en bloedige gevechten werden de 3e en 4o Fransche legers ook tot den aftocht genoopt.
Dat meteen het 5e leger van Lanrezac niet in de pan was gehakt geworden, dankten de Franschen aan de houding van dien generaal. Lanrezac stond zeer scherp gekant tegen de offensief-doctrien van de Fransche legerleiding en den 31 Juli 1914 had hij nog een verslag ingediend waarin hij er uitdrukkelijk tegen waarschuwde. Van met het uitbreken der vijandelijkheden had hij standvastig gewezen op de Duitsche bedreiging, komend uit België. Hij had daarbij nadruk gelegd op het gemis aan saamhoorigheid tusschen de verbonden krijgsmachten van den linkerflank: niet alleen streed het Belgisch leger op eigen kracht, maar ook het Engelsch leger, dat tusschen het Belgisch leger en het 5e leger van Lanrezac de aansluiting moest verzekeren, maneuvreerde op eigen houtje. Kitchener had inderdaad als onderrichtingen aan French gegeven:
‘Gij zult medewerken met het Fransch leger om het Noorden van Frankrijk te vrijwaren en om België te bevrijden, zonder te vergeten dat gij een zelfstandig opperbevelhebber zijt; bijgevolg zult gij nooit aanvaarden onder de bevelen van een Fransch generaal gesteld te worden.
Gij zult niet uit het oog verliezen dat uw strijdmacht strikt beperkt is; gij zult met uw troepen zoo spaarzaam mogelijk omgaan en uwe onderhoorigen verplichten hetzelfde te doen. Ingeval gij zoudt gevaar loopen meegesleept te worden in een offensief waarvan de uitkomst zou onzeker zijn, zoudt gij ons waarschuwen en wachten tot wanneer wij u ons besluit zouden kenbaar gemaakt hebben.’
Lanrezac, die van meet af het Duitsch maneuver voorvoeld had, was zoo ver gegaan aan Joffre te vragen dat hij een opperbevelhebber zou aangeduid hebben, Pau of Galliéni, om het versnipperd linker front der Verbondenen (Belgen, Engelschen en 5e Fransche leger) tot één maneuvermassa te eenigen: maar Joffre had die suggestie om diplomatische beschouwingen afgewezen, en zoo bleef er Lanze- | |
| |
zac niets over dan met tegenzin te gehoorzamen, toen hij het bevel kreeg om samen met de 3e en 4e Fransche legers aan te vallen.
Van den 16 tot den 19 Augustus is Lanrezac honderd twintig kilometers noordwaarts opgerukt: den 20 Augustus bereikt zijn voorwacht de Maas en de Samber. Lanrezac is veel omzichtiger dan de overige Fransche generaals: hij zal eerst den 23 Augustus tot den algemeenen aanval overgaan, wanneer al de eenheden in behoorlijke slagorde ter plaats zijn. Maar de Duitschers zijn hem te rap: den 21 Augustus schrijdt hun voorwacht over de Samber, en den 22 Augustus brandt de strijd los tusschen Namen en Charleroi. Het 3e en 110e Fransch korps, zonder artillerievoorbereiding, met het blanke wapen, in het vuur geworpen, worden Lanrezac echter dat het 4e Fransch leger weliswaar stand en den 23 Augustus is de toestand zelfs gunstig - op voorwaarde dat het 4e Fransch leger op zijn rechterflank en het Engelsch leger op zijn linkerflank de Duitsche aanvallen stuiten. In den namiddag van den 23 Augustus verneemt Lanrezac echter dat het 4e Fransch leger weliswaar stand houdt, doch dat het leger van von Kluck van uit Brussel aanrukt om de Verbondenen in den flank aan te tasten. Hij aarzelt niet: hij geeft tijdig het sein tot den aftocht om zijn leger en dit van French te redden. Zoo eindigt de veldslag gekend als deze van Charleroi met den algemeenen aftocht der Verbondenen.
Volgens Galtier-Boissière heeft Lanrezac op dit kritiek moment een echt Sedan vermeden: er bestond inderdaad weinig kans dat de 17 Fransch-Britsche legerafdeelingen aan de omsingelende beweging door 26 Duitsche legerafdeelingen uitgevoerd zouden ontsnapt zijn, indien zij niet tijdig geweken hadden. Hiermede waren de krijgsverrichtingen in de geschiedenis geboekt als de grenzenveldslagen beklonken: de Duitschers bleven meester van het slagveld, maar er was nog geen beslissing gevallen - wellicht dank aan de voorzichtigheid van Lanrezac.
| |
| |
| |
Van de Marne tot den Yzer.
Nach Paris!...
De grenzenveldslagen liepen dus uit op een nederlaag der Franschen en der Engelschen over heel de lijn. In die voorwaarden bleef er Joffre niets anders over dan het bevel tot den algemeenen aftocht te geven, den 25 Augustus, in dezer voege:
‘Aangezien het ontworpen offensiefmaneuver niet kon uitgevoerd worden, zullen de verdere operaties geleid worden, derwijze dat op onze linkerflank, door de aaneensluiting der 4e en 5e legers, van het Engelsch leger en van nieuwe strijdmachten uit den oostelijken sector getrokken, een massa zou tot stand komen bekwaam om opnieuw het offensief te nemen, terwijl de andere legers gedurende den noodigen tijd den vijand zullen tegenhouden.’
Het Fransch plan komt dus hier op neer: het 1e en 2e leger dammen den vijand in op het front van Lorreinen, het 3e leger, aangeleund op de vesting Verdun, dient als scharnier, en de 4e, 5e en Engelsche legers, nog versterkt door een 6e Fransch leger in vorming, moeten den beslissenden strijd aanbinden tegen de Duitsche strijdmachten die doorheen België zijn opgerukt en die volgens het Schlieffenplan, de beslissing moeten afdwingen door een groote omsingelende beweging.
Hiermede geeft de Fransche legerleiding eindelijk toe, dat het groote gevaar uit België komt: zij heeft vier weken noodig gehad om dit te willen inzien!
De toestand is inmiddels erg. En hij wordt er niet beter op, wanneer het Engelsch leger den 26 Augustus nabij Le Cateau door de Duitschers ingehaald wordt en een nieuwe
| |
| |
nederlaag lijdt. French is zoo ontmoedigd, dat hij aan Kitchener laat weten, dat hij zinnens is den strijd te staken en met zijn leger naar de basis van Le Havre terug te keeren. Kitchener besluit zelf naar Frankrijk te komen om te oordeelen wat er het Engelsch leger te doen staat.
Inmiddels, om de Engelschen te ontzetten, geeft Joffre aan Lanrezac het bevel tot den aanval over te gaan in de streek van Guise. In verband hiermede stipt Poincaré in zijn Gedenkschriften aan: ‘Joffre heeft aan Lanrezac het formeel bevel gegeven het offensief te nemen in de streek van Guise. Hij heeft hem uitdrukkelijk bedreigd hem te laten fusiljeeren, indien hij niet gehoorzaamde of weifelde.’
Den 29 Augustus gaat Lanrezac dan met het 5e Fransche leger tot den aanval over in de streek van Guise. Het Duitsch leger van von Bülow krijgt het zoo hard te verduren, dat het zich moet terug trekken achter de Oise. Maar French heeft zijnen aftocht in allerijl voortgezet, en aldus den linkerflank der Franschen ontbloot: daardoor wordt Lanrezac verplicht, op bevel van Joffre, den 30 Augustus het gevecht af te breken en te wijken in de richting van La Fère. De veldslag van Guise is evenwel een succes voor de Verbondenen geweest, in dit opzicht dat hij de opmarsch der Duitschers tijdelijk gestuit en de Engelschen ontzet heeft.
Inmiddels heeft von Kluck met het eerste Duitsch leger zijn zegetocht voortgezet en onder meer hot geïmproviseerd 6e Fransch leger van Maunoury tijdens zijn samentrekking verrast en gemakkelijk uiteengedreven. Dit, gevoegd bij den aftocht van het 5e leger van Lanrezac, bezorgt de Duitsche legerleiding den verkeerden indruk dat de Franschen voorgoed verslagen zijn: zij begaan de onvoorzichtigheid zes legerkorpsen uit Frankrijk naar Oost-Pruisen te sturen, om er den inval van Rennenkampf te helpen afweren. In feite zullen maar twee van die zes legerkorpsen vertrekken, allebei ontleend aan den rechterflank: het zal juist die flank zijn welke de Franschen zullen indrukken tijdens den Marneslag.
| |
| |
Deze is nu in aantocht. Von Kluck heeft een ongehoorzaamheid en een onvoorzichtigheid begaan met recht voor zich uit naar het Zuiden op te rukken, in de plaats van Zuid-Oostelijk naar Parijs te zwenken, achter het 2e Duitsch leger van von Bülow, zooals de Duitsche legerleiding het hem opgelegd had. Den 2 September is zijn voorwacht ten Noord-Oosten van Parijs verschenen: doordien hij zijn leger echter te zeer in de diepte uitgespreid heeft, staat hij bloot aan een Franschen flankaanval: de gouverneur van Parijs, Galliéni, zal die kans niet verzuimen.
Galliéni, die in 1912 wegens gezondheidsredenen den post van opperbevelhebber geweigerd had en die sedert het begin der vijandelijkheden officieel aangeduid was als de eventueele opvolger van Joffre, wiens oudere hij was, voerde sedert den 26 Augustus het bevel over de plaats van Parijs. Hij had dadelijk de noodige werken ondernomen om de Fransche hoofdstad in staat van verdediging te stellen, en hij had bijzonder aangedrongen om over een leger te mogen beschikken. Op dit stuk had hij voldoening bekomen, doordien het 6e leger van Maunoury, nadat het door von Kluck was verslagen geworden, dekking gezocht had onder de forten van Parijs en aldus onder de bevelen van Galliéni was komen te staan. Daarnaast had hij nog, als versterkingen, een Algeriaansche divisie en de marinebrigade van Ronarch die later te Dixmuide zou kampen, bekomen.
Galliéni beschikte, wegens zijn personaliteit en in zijn hoedanigheid van gouverneur van Parijs, over een zeer aanzienlijk en zelfstandig gezag. Dit groeide nog aan, toen de regeerig in de nacht van den 2 op den 3 September Parijs verliet en naar Bordeaux verhuisde. (Tusschen haakjes, zooals Galtier-Boissière het aanhaalt: een groot gedeelte van het archief der ministeries werd te dier gelegenheid verbrand, en ook al de stukken die betrekking hadden op het vermaard plan XVII. De Fransche staf verkoos, begrijpelijher wijze, dat geen sporen overbleven van dit document.)
| |
| |
Joffre geloofde niet, in de laatste dagen van Augustus, te kunnen stand houden op de Marne. Hij had besloten de Fransche strijdmachten achter de Seine terug te trekken, om daar slag te leveren. Maar den 3 September verneemt Galliéni door zijn ruiterij en door zijn vliegers - er waren er hoop en al zeven voor heel het versterkte kamp van Parijs - dat von Kluck niet langer op Parijs aanrukt, doch naar het Zuid-Oosten zwenkt, met de blijkbare bedoeling de Engelschen en het 5e Fransch leger in de pan te hakken. Von Kluck, die daarmede, zooals wij hooger zegden, een ongehoorzaamheid begaat, defileert daardoor voor Parijs, met zijn flank blootgesteld aan een Franschen aanval van uit het versterkt kamp. Galliéni aarzelt niet: hij besluit het verkeerd maneuver van von Kluck uit te baten, desnoods ten koste van een ongehoorzaamheid jegens Joffre. Hij blijft heel den nacht van den 3 op den 4 September waken, om zich te vergewissen of van Kluck soms van inzicht en van richting niet verandert. Den 4 September is zijn besluit getroffen: hij zal met het leger van Parijs het 1e Duitsch leger in den flank aanvallen.
Uit dit initiatief zal de Marnezege rijzen.
‘De Marneslag werd gewonnen met den telephoon’, getuigt Galliéni in zijn Gedenkschriften: en inderdaad, hij kent rust noch duur vooraleer hij zoowel Joffre als French overhaald heeft om van de gewaagde positie van von Kluck gebruik te maken om een algemeenen tegenaanval te ontketenen.
Galliéni had zich eerst naar het Engelsch hoofdkwartier begeven, om French pogen te bewegen zijn medewerking te verleenen: maar aanvankelijk was de Engelsche generaal daarvoor niet te vinden. Toen stelde Galiléni zich telephonisch in verbinding met Joffre, om hem te waarschuwen dat hij met het leger van Parijs von Kluck in den flank ging aantasten. Hij vroeg hem meteen dit maneuver te steunen en uit te breiden tot een algemeen offensief. Joffre, die van plan geweest was zich achter de Seine in slagorde te scha- | |
| |
ren, liet rich eerst wat prangen: maar na rijp beraad aanvaardde hij op de Marne slag te leveren en vaardigde in din zin de noodige bevelen uit.
Hij drukt zich, in een mededeeling aan de regeering aldus uit: ‘Aangezien generaal Galliéni voorbarig tot den aanval is overgegaan, beveelt de opperbevelhebber den aftocht te staken en tot het offensief over te gaan.’
Den 5 September heeft Maunoury, in de richting van Meaux, het IXe Duitsch reservekorps, dat den flank van von Kluck dekte, aangevallen en achteruitgedreven. Von Kluck heeft in allerijl een legerkorps moeten doen rechtsomkeer maken om het IXe legerkorps bij te springen: dit was, zooals Galliéni het onderlijnt, het begin van den Duitschen aftocht.
Inmiddels heeft Joffre nogmaals dringende stappen bij French aangewend, en hem eindelijk overhaald om voort te strijden. Dit bezorgt von Kluck den 6 September een duchtige verrassing: niet alleen ervaart hij dat hij in zijn flank bestookt wordt door het leger van Maunoury, maar hij wordt daarenboven nog tusschen twee vuren genomen, ten gevolge van het heroptreden der Engelschen. De strijd is echter nog niet beslist: hier boeken de Franschen vooruitgang, daar de Duitschers.
Den 7 krijgt Maunoury het zoo hard te verduren, dat Galliéni in allerijl zijn laatste reserves, een legerafdeeling, met de taxi's van Parijs naar het zestig kilometer afgelegen slagveld moet voeren.
Den 8 Septemder woedt de strijd nog altijd, zonder dat een beslissing is gevallen. Von Kluck maakt aanstalten tot een grooten tegenaanval: maar tusschen zijn Ie leger en het IIe leger van von Bülow gaapt een kloof, die gaandeweg 35 kilometer breedte bereikt: de Duitsche legerleiding vreest dat de Franschen zich tusschen hun Ie en IIe leger zouden wringen. Moltke, die nog altijd in Luxemburg pleistert, op honderden kilometers van het front, besluit één van zijn ver- | |
| |
trouwensmannen, luitenant-kolonel Hentsch, naar het front te sturen, om ter plaats over den toestand te oordeelen.
Deze bezoekt opvolgenlijk het hoofdkwartier van de Ve, IVe, IIIe Duitsche legers, in den loop van den 8 September, om in den valavond bij het IIe leger van von Bülow aan te landen. Bülow is uiterst bezorgd om de kloof die zich uitbreidt tusschen zijn leger en dit van von Kluck, en na een krijgsraad, seint Hentsch aan de opperste leiding: ‘Toestand gevaarlijk doch niet wanhopig bij het IIe leger’. Wanneer hij dit pessimistisch bericht stuurt, weet hij vanzelfsprekend niet dat von Kluck zich voorbereidt op een tegenaanval.
Den 9 September vroeg in den morgen, wordt een nieuwe krijgsraad gehouden: op verschillende punten boeken de Duitschers op dit oogenblik vooruitgang, maar de Engelschen en het Ve Fransch leger dringen in de bres tusschen de legers van von Kluck en von Bülow en deze laatste is het eens met Hentsch om te oordeelen, dat de aftocht van den Duitschen rechtervleugel noodzakelijk is. Hentsch vertrekt dadelijk naar het Ie leger om von Kluck te waarschuwen: de teerling is geworpen, de Duitsche vloed is gestremd en begint terug te vloeien.
Er is naderhand scherp gepolemiseerd geworden over het optreden van luitenant-kolonel Hentsch. Een onderzoekscommissie, in vollen oorlog bijeengeroepen en voorgezeten door Ludendorff, besloot: ‘De geschiedschrijvers der toekomst zullen moeten beslechten of het besluit van den bevelhebber van het IIe leger en het bevel tot den aftocht van het Ie leger door luitenant-kolonel Hentsch gegeven, werkelijk noodig waren. Men kan luitenant-kolonel Hentsch het verwijt niet toerichten dat hij zijn bevoegdheid zou zijn te buiten gegaan.’
De schuldige was inderdaad Molkte. Den 10 September keerde Hentsch naar het hoofdkwartier terug en berichtte dat de Ie en IIe legers hun aftocht ingezet hadden. Den volgenden dag, den 11 September, steeg Molkte in zijn wagen
| |
| |
en vertrok voor de eerste en de laatste maal naar het front: het was evenwel te laat, gedane zaken nemen geen keer. Hij kon alleen nog het bevel tot den algemeenen aftocht der Duitsche legers uitvaardigen: Duitschland had, grootendeels door zijn schuld, zijn eerste, groote kans verkeken. Den volgenden dag keerde Molkte naar zijn hoofdkwartier te Luxemburg terug, en legde zich te bed, een gebroken man, Den 14 September was von Falkenhayn, zijn opvolger, al ter plaats, en onder zijn krachtige impulsie trof de Duitsche legerleiding de noodige schikkingen om de oprukkende Verbondenen te stuiten. Wij zullen later vertellen hoe zij daarin slaagde. Inmiddels was de Marneslag voor de Duitschers verloren - en meteen de oorlog.
Er is van weerskanten tot in het oneindige rondom dien veldslag getwist geworden. Objectief beschouwd schijnen de volgende factors een rol gespeeld te hebben:
1. De ongehoorzaamheid van von Kluck, die Galliéni zijn flank bood;
2. Het initiatief van Galliéni die zonder aarzelen de kans benuttigde;
3. De karaktersterkte van Joffre, die de algemeene legerleiding stevig in handen hield, terwijl Molkte ze liet ontglippen en op een kritiek moment de beslissing overliet aan zijn ondergeschikte Hentsch;
4. Het feit dat de Duitsche legers verzwakt waren door weken strijd, waarbij zij wegens den afstand van hunne basissen weinig of geen versterkingen meer ontvingen;
5. Het feit dat de Franschen weliswaar een katastrophalen aftocht achter den rug hadden, maar niettemin al wijkend steeds dichter het hart van hun land genaakten en dus versterkingen bleven ontvangen.
6. De psychologische beschouwing eindelijk dat de Duitschers waanden de Fransche legers vernietigd te hebben, terwijl deze bewezen niets van hunne strijdwaarde ingeboet te hebben. Zij zouden zelfs met den moed der wanhoop kampen, omdat zij op eigen bodem stonden.
| |
| |
Dit laatste gevoegd bij het initiatief van Galliéni, bracht een verrassing, die de Duitsche legerleiding totaal ontredderde, en tot de Fransche zege der Marne leidde.
| |
De Wedloop naar de Zee.
De Marneslag werd dus afgebroken door den algemeenen aftocht der Duitschers. Maar zooals wij het reeds schreven waren ook verschillende Fransche korpsen achteruitgeslagen geworden, zoodat op meerdere punten de twee legers tegelijkertijd weken. Hieruit volgde een geharrewar van ongeveer anderhalve dag. Vooraleer het de Fransche legerleiding duidelijk werd dat de Duitschers over heel het front achteruit deinsden, had de bedreigde Duitsche rechtervleugel reeds de Aisne bereikt, waarachter hij zich opnieuw in slagorde kon scharen. Toen de Franschen de achtervolging inzetten, eenige uren te laat, stuitten zij overal op een verwoeden weerstand. Het werd de twee legerstaven duidelijk dat, van de Aisne tot de Zwitsersche grens, het front gestabiliseerd was.
Maar meer westelijk, tusschen de Aisne en de zee, lag nog een uitgestrektheid van een paar honderd kilometers open: de twee legers zouden nu pogen elkaar voor te zijn in dit no man's land, met de blijkbare bedoeling elkaar te omsingelen. De Franschen bezaten bij dien ‘wedloop naar de zee’ aanvankelijk het initiatief.
‘De gevechten geleverd bij den wedloop naar de zee kunnen ingedeeld worden in drie groote perioden: vooreerst de gevechten tusschen de Oise en de streek ten Noord-Oosten van Amiens in de richting van Albert met Amiens en Saint-Quentin als voornaamste strategische doelwitten; ten tweede, de gevechten tusschen de Somme en de Leie, met Rijsel als inzet; eindelijk de gevechten tusschen de Leie en het Nauw van Kales (de zee) met de groote havens van het Nauw van Kales als objectief.’
| |
| |
Aldus de Noorsche kolonel Schnitzler. Zooals hooger gezegd bezitten de Franschen in den beginne het initiatief. De Duitsche versterkingen, die later op den IJzer zullen opdagen, zijn nog niet bij de hand: Joffre beschikt integendeel over het leger Castelnau dat hij van uit Lorreinen naar Noord-Frankrijk heeft verlegd.
Den 17 en 18 September poogt Castelnau een eerste maal door te breken, nabij den samenloop van de Oise en de Aisne: dit offensief wordt echter gebroken door bijgesnelde Duitsche versterkingen. Van af den 21 September gaat Castelnau dan tot een nieuwen aanval over, ten Oosten van Amiens: ook hier weten de Duitschers, merkwaardig ingelicht over de Fransche troepenbewegingen door hunne ruiterij en hunne vliegers, tijdig afweermiddelen te treffen. Het eenige resultaat is dat het gestabiliseerde front verlengd werd, met een nieuwen sector, tusschen Oise en Somme.
Kolonel Schnitzler vat aldus de uitkomst van die eerste phase van den wedloop naar de zee samen:
‘De groote omsingelende aanval van Castelnau was mislukt. Maar het Duitsch front, te voren naar het Westen georiënteerd, was meer naar het Noorden gedreven geworden en bevond zich in een veel minder gunstigen toestand dan voorheen, alswanneer het tegenover de havens van het zuidelijke Nauw en de lagere Seine lag.’
Joffre verzaakt evenwel nog niet aan de omsingeling van den Duitschen rechtervleugel. Er ligt nog altijd plaats open, links van Castelnau: de Franschen verzamelen aldaar een nieuw leger, het 10e, onder generaal de Maud'huy, met opdracht langs de Scarpe op te rukken, ten Zuiden van Rijsel, in den rechterflank der Duitschers.
Deze hebben evenwel hun VIe leger heringericht en naar de streek van Cambrai overgebracht, om den Franschen aanval af te slaan: men ziet dus dat gedurende die tweede phase het initiatief verdeeld geraakt. Weliswaar hebben de Franschen nog een lichten voorsprong en drijven zij aanvankelijk het ruiterkorps von der Marwitz achteruit, door de Duit- | |
| |
schers als voorwacht naar de Scarpe gestuurd. Maar wanneer het gros van het VIe leger kan ingrijpen, wordt de Maud'huy alras gestuit: den 9 October zien de Franschen in dat de doorbraak ook hier mislukt is, en wordt het gestabiliseerd front met een nieuwen sector verlengd. Om nogmaals kolonel Schnitzler aan te halen:
‘Na die gebeurtenissen moesten de Franschen voor eenigen tijd hunne poging tot omsingeling van den vijandelijken rechtervleugel opgeven. Nieuwe Duitsche troepen waren nogmaals tijdig aangekomen en hadden hun maneuver verijdeld. Maar de Duitschers waren van hun kant niet sterk genoeg geweest om de Fransche legers te overvleugelen. De twee tegenstanders blokkeerden dus elkaar over heel het front, van den Elzas tot in Artesië, en de strijd nam er meer en meer het karakter aan van een positieoorlog. Zij hadden evenwel nog niet verzaakt aan hun inzicht om den Noordelijken vleugel van den tegenstander te omsingelen: de grootste krachtinspanning en de geweldigste gevechten van dien vermaarden wedloop naar de zee moesten nog geleverd worden.’
Inderdaad: de IJzerslag stond nog te wachten. Maar vooraleer wij die laatste en beslissende phase van den wedloop naar de zee behandelen, zouden wij een kleine parenthesis willen openen en een woord reppen van een krijgsgebeurtenis, die ons bijzonder aanbelangt, namelijk het beleg van Antwerpen.
Zooals kolonel Schnitzler er aan herinnert, moest Antwerpen, waarvan de forten 100 miljoen gekost hadden, theoretisch gedurende een jaar een leger van 300.000 man kunnen in bedwang te houden. En toch wist von Beseler die ver sterkte stelling te veroveren met 85.000 man, dus met minder volk dan het garnizoen van Antwerpen, bestaand uit heel het Belgisch leger en 6.000 Britsche marinesoldaten. Dit kwam bij twee oorzaken: ten eerste, bij de onvermoede ver- | |
| |
nielende kracht van de mortieren van 420 mm. en 305 mm. die de forten in een ommezien vergruizelden; ten tweede, zooals generaal Gallet er terecht op wijst, bij het gemis aan strijdvaardigheid van ons leger. Wij moeten de dingen zeggen zooals ze zijn: hadden wij in 1914 in Antwerpen gezeten met onze getrainde en ervaren divisies van 1918, de Duitschers waren nooit doorgeraakt. Wij kunnen hier van ervaring spreken: wij zaten op de eerste lijn tusschen de forten van Waelhem en St. Kathelijne Waver: de forten waren vernietigd, maar de loopgraven nog zoo goed als ongeschonden, en een dergelijke positie zou in 1916 en 1917 met gemak verdedigd geworden zijn. Maar in 1914 waren onze troepen nog aan het bombardement niet gewend en bovendien ontmoedigd door twee maanden strijd tegen een overmachtigen en veel beter gewapenden vijand. Laten wij het maar bekennen: wij bleven aan onze eigen schamele krachten overgelaten, de beloofde hulp van de Verbondenen bleef uit, wij hadden ondervonden dat wij steeds overzwommen werden door de Duitsche massa's. Er zat geen fut in onze gelederen, wij zagen de forten waar zooveel hoop op gebouwd was ineenstorten als kaartenhuisjes: wij streden zonder overtuiging, en in die voorwaarden is een leger op voorhand verslagen. Zoo viel Antwerpen. Voor ons is dat hoegenaamd niet smadelijk: al de vestingen vielen in dezelfde voorwaarden, ook Maubeuge, ook de Russische en de Oostentrijksche. Ons leger wist echter te ontkomen, en langs de Hollandsche grens om de zee en verder den IJzer te
bereiken. Dit was een feit van allergrootste beteekenis, en een zedelijke overwinning.
| |
De IJzerslag.
Wij hebben verteld hoe de twee eerste phases van den ‘wedloop naar de zee’ uitliepen op een draw. Ook de derde ‘manche’ zou onbeslist blijven, evenwel na een uiterst bloedigen en bitsigen strijd.
| |
| |
Het waren ditmaal de Engelschen die het vuur aan de lont zetten. Met de eerste dagen van October had hun leger het Aisnefront verlaten en was het op Vlaanderen afgezakt: versterkt met eenige Fransche ruiterijkorpsen en territoriale regimenten, met enkele eenheden te Oostende en te Zeebrugge aan wal gezet en met de eerste Indische troepen in Europa ontscheept, had French aanvankelijk de bedoeling gekoesterd Antwerpen te ontzetten, en het Belgisch leger de hand te reiken om de Duitschers door een flankaanval tot de ontruiming van België te dwingen. Maar Antwerpen viel den 9 October, vooraleer de Engelschen hun concentratie voltrokken hadden, en zoo moest French van dit plan afzien.
Te meer daar de Duitschers in de streek van Brussel een nieuw leger aan 't verzamelen waren, het IVe, onder den Hertog van Wurtemberg, bestaande uit een gedeelte van het leger von Beseler en uit vrijwilligerskorpsen, alles samen 150.000 geweren sterk. In afwachting dat dit nieuw Duitsch leger samengetrokken was en in beweging kon gezet worden, moest het VIe Duitsch leger, dat Maud'huy gestuit had, ook de Engelschen zien tegen te houden. Daartoe leverde het tusschen 12 en 19 October een hardnekkigen veldslag om het bezit van Rijsel, dewelke ten gunste der Duitschers uitviel. Het front geraakte ook aldaar gestabiliseerd, en nu bleef er alleen nog een smalle strook grondgebied open liggen langs de kust: het spreekt vanzelf dat de twee tegenstanders ze zouden pogen binnen te palmen. Het initiatief ging daarbij van de Verbondenen evenwel over naar de Duitschers, vermits deze hun IVe leger als reserve beschikbaar hadden, terwijl de Verbondenen al hunne strijdmachten in het vuur geworpen hadden.
Hier deed zich een feit voor dat den toestand ten gunste der Verbondenen wijzigde: het Belgisch leger wist uit Antwerpen te ontsnappen en langs de kust den IJzer te bereiken, alwaar het stelling nam, links van de Britten. Dit was van zeer groote beteekenis: ten eerste omdat België daarmee een hoekje grondgebied behield en ons leger dus zelfstandig
| |
| |
kon voortstrijden, en ten tweede omdat de Verbondenen daarmede de Duitschers te voor waren, wanneer deze met hun IVe leger afzakten; zij vonden de laatste opening, langswaar zij de Verbondenen konden hopen te overvleugelen, versperd. Er bleef de Duitschers dan niets anders over dan tegen het IJzerfront storm te loopen.
Van de zee tot beneden Diksmuide werd het front nu gehouden door de Belgen, versterkt met eenige Fransche regimenten, onder het bevel van Koning Albert. Rechts van hen bewaakten de Engelschen de streek van Ieper, en nog verder, rechts van Rijsel tot den Elzas strekte zich het gestabiliseerd front uit, gehouden van den eenen kant door de Duitschers en van den anderen kant door de Franschen.
De eerste groote Duitsche stormloop werd gericht tegen onze stellingen: hij duurde tot den 30 October, en hier werd de fleur van het Duitsch knapenschap weggemaaid. De Duitschers wierpen inderdaad in dichte drommen de vrijwilligerskorpsen van het IVe leger, overwegend samengesteld uit studenten, tegen het IJzerfront. Zingend, dol van begeestering, toog dit ‘knapenleger’ ten strijde, in de overtuiging dat het van de vermoeide Belgische en Fransche troepen maar een hapje zou maken. Wij weten hoe die aanval in de overstrooming gesmoord werd: duizenden jonge intellectueelen lieten hun gebeente langs de boorden van den IJzer. West Vlaanderen werd het kerkhof der Duitsche elite.
Toen de Duitschers gewaar werden dat zij langs den IJzer niet zouden doorgeraken, ontketenden zij den 30 October een wanhopigen aanval tegen de Engelschen, in de streek van Ieper. Om de kloeke Engelsche veteranen klein te krijgen, hadden de Duitschers een speciaal keurkorps verzameld onder generaal von Fabecq. Terwijl de IVe en VIe Duitsche legers tot locale aanvallen overgingen om de Verbondenen links en rechts van Ieper te verlammen, ontbond von Fabecq zijn duivels. De Engelschen wankelden onder den schok, doch Foch, die het bevel voerde over de Fransche legers in het Noorden, snelde ter hulp, en de Duitsche
| |
| |
doorbraak werd verijdeld: de Engelschen behielden Ieper.
Alsdan raapte Falkenhayn zijn uiterste krachten samen. Twee nieuwe keurkorpsen werden toevertrouwd aan von Linsingen, die later van zich nog zooveel zou laten hooren. En den 10 November gingen de keurkorpsen von Fabecq en von Linsingen met de IVe en VIe Duitsche legers tot een laatsten algemeenen aanval over op heel het Noordelijk front: die reuzenstormloop werd afgeslagen over heel de lijn, en zoo uitgeput waren de strijders van weerskanten, dat na die laatste stuiptrekking ook dit gedeelte van het front ineens gestabiliseerd geraakte: de wedloop naar de zee was ten einde, en eindigde onbeslist. De Duitschers waren niet doorgeraakt. Kales ontglipte hun zoowel als Parijs; zij drongen niet verder aan, en stuurden in allerijl hun beschikbare reserves naar het Oostelijk front, waar de Russen hun ‘pletrol’ in gang gezet hadden. De Verbondenen van hun kant waren letterlijk op: den 11 November 1914 had het Fransch hoofdkwartier moeten berichten dat zijn laatste reserves opgebruikt waren.
Over de Duische verliezen bezitten wij geen gegevens. Over deze der Verbondenen wel. Van ons veldleger bleven er na den IJzerslag hoop en al misschien nog een kleine 30 duizend geweren over. Het Britsch leger was deerlijk gesmolten; op 400 officieren en 12.000 manschappen telde de 7e Engelsche legerafdeeling, na de gevechten rondom Ieper, nog 14 officieren en 2.336 man. En de Fransche verliezen bedroegen:
Van 6 Augustus tot half-September:
Dood, vermist of gevangen: 313.000; |
Gestorven in de ambulances: 7.000; |
Gestorven in de hospitalen: 9.000. |
Van half-September tot eind November:
Dood, gevangen of vermist: 104.000; |
Gestorven in de ambulances: 11.000; |
Gestorven in de hospitalen: 10.000. |
| |
| |
Wanneer men daarbij de gekwetsten en de zieken voegt, kan men zich rekenschap geven hoe de legers gehavend waren! Niet te verwonderen, dat er dus voor eenige weken een betrekkelijke rust intrad op het Westelijk front Gedurende de eerste wintermaanden van 1914-1915 werd het zwaartepunt van den strijd verlegd naar het Oostelijk front.
|
|