| |
| |
| |
Het spel op den wagen.
Den 30 Juli, om 2 uur 's morgens, seint Sazonov aan Isvolsky, gezant van Rusland te Parijs, dat Duitschland laten aanzeggen heeft, dat het ook zou mobiliseeren, indien Rusland zijn toebereidselen niet staakte. Hij deelt mede, dat Rusland niet meer achteruit kan, en dat het op zijn bondgenoot Frankrijk rekent, in geval van nood.
Denzelfden dag weigert het Engelsch Kabinet nogmaals stelling te nemen, wat een fout is. Bonar Law zal later schrijven: ‘Indien de Engelsche Regeering er vroeger toe besloten had openlijk partij te kiezen, was de oorlog wellicht vermeden geworden.’
Terwijl de diplomaten en de ministers aldus weifelen, laat de Tzar zich om vier uur in den namiddag het bevel tot algemeene mobilisatie ontrukken: de teerling is geworpen, normaal is de oorlog nu onvermijdelijk. Frankrijk zal door zijn bondgenoot Rusland meegetrokken worden, zooals Duitschland door Oostenrijk-Hongarije: het kondigt de voorbereidende periode voor de mobilisatie af, en trekt zijn troepen 10 kilometers achteruit om eventueele grensincidenten met Duitsche patroeljes te vermijden. Want in al de landen treden de militairen nu driest te voorschijn. Aldus seint de Oostenrijksche militaire Attaché aan Conrad von Hoetzendorff, na een gesprek met den Duitschen stafoverste:
‘Moltke zegt dat hij den toestand als kritiek beschouwt, indien Oostenrijk-Hongarije niet onmiddellijk tegen Rusland mobiliseert. De verklaringen door Rusland afgelegd nopens de bevolen mobilisatie, verplichten Oostenrijk-Hongarije tot tegenmaatregelen, en die verklaringen moeten ter
| |
| |
kennis van het publiek gebracht worden. In dit geval zou het casus faederis voor Duitschland werken.’
Dus, terwijl de staatshoofden en de ministers nog pogen te remmen, konkelen de legerstaven ondereen om de openbare opinie op te ruien en hun landen naar den oorlog te sleuren! Het ongeluk daarbij is, dat de diplomatische bemoeiingen geschieden langs den geheimen achterbakschen weg, dat het publiek daar niets van merkt, terwijl het zooveel te beter de troepenbewegingen en de militaire toebereidselen ziet. De militairen hebben dus al het gemak van de wereld om de geesten op te winden: hun ingrijpen brengt automatisch krijgsatmospheer mede.
Wilhelm II doet den 31 Juli nog een uiterste beroep op den Tzar, maar deze antwoordt: ‘Het is mij technisch onmogelijk mijn militaire toebereidselen te staken.’
Altijd hetzelfde woordje dat terugkeert: technisch. Het vat de mentaliteit der militairen samen, die door dik en dun hun technisch plan willen doordrijven. De houding van Molkte is in dit opzicht teekenend. Nog ter uiterste ure gelooft, hoopt de Keizer, dat Engeland zal onzijdig blijven en dat het bovendien Frankrijk beletten zal tusschen te komen. In die voorwaarden acht hij het logisch dat de hoofdmacht der Duitsche troepen tegen Rusland gericht wordt.
‘Neen, antwoordt Molkte, het plan moet uitgevoerd worden, zoowel naar het Oosten als naar het Westen, zooals het is opgevat.
De opwerpingen stuiten op hem af, hij weigert wat ook te wijzigen. Hij verklaart dat men zonder uitstel het bevel moet geven uit te rukken... Aldus waren technische beschouwingen in staat te beslissen over de uitbreiding van den oorlog.’
Molkte heeft aan den Keizer het bevel tot mobilisatie naar twee fronten letterlijk ontrukt. Hij heeft nauwelijks het paleis verlaten, met het mobilisatiebevel, of de Keizer bezint zich. Hij belt Molkte op:
| |
| |
‘Onmiddellijk tegenbevel geven aan de troepen die gij hebt laten oprukken, zegt hij. Molkte weigert. Men kan de troepen onmogelijk heen en weer slingeren tusschen die bevelen en die tegenbevelen, zegt hij. Dan geeft de Keizer op eigen gezag aan één van zijn vleugeladjudanten de opdracht aan de hoofdkwartieren te telephoneeren, dat het Duitsch leger ten minste op één dagmarsch van het Fransch en het Russisch grondgebied moet blijven.
Molkte gaat naar huis. Hij zit aan zijn tafel, verslagen. Hij beslist dat hij het tegenbevel niet zal uitvaardigen, hetwelk de telephonische mededeeling van den Keizer moet bevestigen.
Juist brengt een vleugeladjudant hem den tekst, ter onderteekening. Hij weigert en stuurt hem terug. Hij blijft tot tien uur 's avonds gedompeld in een soort van inzinking. Om tien uur belt men hem op. Hij haast zich naar het paleis. Daar staat Wilhelm, die reeds te bed lag, op, in zijn onderbroek, trekt een kamerjapon aan, en spreekt een redevoering uit. Alles is veranderd. Er was een misverstand in 't spel. De Koning van Engeland heeft in een nieuw telegram uitgelegd dat men hem verkeerd begrepen heeft en dat hij geen verbintenis aangaat noch in zijn naam, noch in deze van Frankrijk. Hij besluit, zich tot Molkte richtend: ‘Nu moogt gij doen wat gij wilt.’
Dit komt er op neer Moltke het recht te verleenen op eigen gezag den oorlog te beginnen tegen Frankrijk en Rusland: wat hij wil heeft hij inderdaad zonder omwegen uiteengezet. Zoo zien wij, na de Keizer van Oostenrijk en van Rusland, ook de Keizer van Duitschland op het hoogtepunt der krisis de verantwoordelijkheid aan de militairen afstaan! In Engeland heeft Churchill, zonder zelfs den Koning te waarschuwen, de vloot samengetrokken, in overeenstemming met de admiraliteit. In Frankrijk rukt nu ook Joffre op het voorplan. Hij verkrijgt van de regeering de toelating om de
| |
| |
oostelijke legerkorpsen te mobiliseeren, die de Duitsche grens moeten bewaken: zij zullen weliswaar opgesteld blijven op 10 kilometers van de grens, maar Joffre verkrijgt ook hier feitelijk het initiatief der besluiten.
Op het allerlaatste oogenblik schijnt Oostenrijk-Hongarije nog te willen achteruitkrabbelen. Maar zooals M. Galtier-Boissière het opmerkt: ‘Op dit oogenblik hadden zoowel in Duitschland als in Rusland en Frankrijk de legerstaven de commando-hefboomen in handen, en geen enkele regeering had nog de macht om het rollend gevaarte stop te zetten.’
Dat hebben wij juist willen betoogen: dat de moderne legers zulke reusachtige en ingewikkelde organismen zijn, dat zij alleen volgens een lang op voorhand beraamd plan kunnen gemobiliseerd worden; en eenmaal dat zij gemobiliseerd zijn, dat niets meer kan beletten dat zij in gang gaan en op elkaar botsen.
Hier ligt voor ieder onpartijdig toeschouwer de veroordeeling van het vooroorlogsch staatkundig systeem. Eenmaal dat de mobilisatie afgekondigd wordt, is de oorlogsverklaring maar een kwestie van uren en van tactiek meer: de oorlog ontstaat inderdaad uit de mobilisatie.
Het zou wellicht overdreven zijn te beweren dat de militairen den oorlog rechtstreeks uitgelokt hebben. De diplomaten zijn vóór hen aansprakelijk te houden voor het ontstaan der krisis: maar eenmaal dat de krisis losgebroken was, hebben de militairen, uit bezorgdheid om zich niet te laten verrassen door den eventueelen vijand, ieder van hun kant op voorzorgsmaatregelen aangedrongen, die tot mobilisatie en dus onvermijdelijk tot oorlog moesten leiden.
Den 31 Juli 1914 is de toestand dus doorslecht geworden. Poincaré schrijft, dien dag, een persoonlijken brief aan Koning George V, waarin hij zegt:
‘Het is, meen ik, van de taal en van de houding der Engelsche regeering dat voortaan de uiterste kans voor een vreedzame oplossing afhangt.’
| |
| |
Wat doen de Engelsche politiekers op dit netelig moment? M. Galtier-Boissière leert het ons:
‘In den nacht van 31 Juli op den 1 Oogst valt een der jongste leden der conservatieve partij, M. Loyd - niets gemeens met Lloyd George - in het bureel van Wickham Stead op den “Times”, en roept uit:
- Het is zoo laat, de Regeering laat los.
- Wat doen de leiders der oppositie? vraagt Stead.
- Zij gaan naar buiten, tennis spelen, antwoordt M. Loyd bitter, Bonar Law, Balfour, heel de bende.
Stead gaf den raad ze op te zoeken, hun den ernst van den toestand aan het verstand te brengen, en ze kost wat kost naar Londen terug te halen...’
Treffend staaltje van het Engelsch flegme! Maar lang geen goed punt voor de betrokken staatslieden!
Inmiddels breekt in Frankrijk de oorlogsneurose los. Jaurès bemerkt den 31 Juli in de wachtzaal van Bienvenu-Martin den gezant van Rusland, Isvolsky, en roept uit, luid genoeg om door hem gehoord te worden:
- Daar hebt gij die kanalje, Isvolsky. Hij krijgt zijn oorlog.
- Gij zult u doen dooden op den eersten straathoek, murmelt staatsondersecretaris Abel Ferry - voorspelling die eenige uren later in vervulling gaat. Inderdaad: denzelfden avond schiet Raoul Vilain, die na den Wapenstilstand zal vrijgesproken worden, Jaurès neder in een café der Croissantstraat, waar hij een glas dronk. Met het bericht van zijn dood brachten de avondkranten dit van de verheffing van sir Basil Zaharoff, de groote munitiefabrikant, - tot commandeur in het Eerelegioen!
In zijn laatste artikel had Jaurès geschreven: ‘Het grootste gevaar op dezen stond schuilt niet, indien ik mij aldus mag uitdrukken, in de gebeurtenissen zelf. Het schuilt evenmin in de gezindheid der kanselarijen, hoe schuldig zij ook mogen zijn: het schuilt niet in den echten wil der volkeren: het schuilt in de plotselinge impulsies uit den schrik
| |
| |
geboren, in de toegespitste onzekerheid, in de te lang durende angst. De volkeren kunnen zwichten voor dolle panieken, en het is niet zeker dat de regeerigen niet zullen zwichten...’
De regeeringen waren, eilaas, al lang den kluts en den controol der gebeurtenissen kwijt!
Dezelfde dag wordt nog in Duitschland de ‘staat van oorlogsgevaar’ afgekondigd, en in België de algemeene mobilisatie. Nu gaat het zeer vlug.
Den 1 Oogst, wanneer de Tzar verneemt dat Duitschland daags te voren met zijn mobilisatie begonnen is, seint hij nog aan Wilhelm II:
‘Ik begrijp dat gij verplicht zijt te mobiliseeren, maar ik zou van u dezelfde waarborg willen verkrijgen, die ik u gegeven heb, namelijk dat die maatregelen geen oorlog beteekenen, en dat wij onze onderhandelingen zullen voortzetten voor den algemeenen vrede, die ons zoozeer aan het hart ligt. Onze lange en beproefde vriendschap moet, met Gods hulp, er in slagen bloedvergieten te vermijden; ik wacht met vertrouwen op uw antwoord.’
Het antwoord loopt om 7 uur 's avonds binnen: Pourtalès ‘zeer rood, de oogen gezwollen, om te stikken van ontroering’, overhandigt de oorlogsverklaring van Duitschland aan Sazonov. Molkte heeft zijn zin gekregen.
In Frankrijk heeft Joffre, wanneer hij vernomen heeft dat de ‘staat van oorlogsgevaar’ in Duitschland was uitgeroepen, gedreigd af te treden, indien de algemeene mobilisatie niet dadelijk afgekondigd werd. Om 15 uur 45 kreeg hij voldoening: de algemeene mobilisatie zou den 2 Oogst een aanvang nemen. Een kwart uur na de Fransche werd ook de Duitsche algemeene mobilisatie afgekondigd. Duitschland liet daarbij tweemaal vragen, den, 1 Oogst, of Frankrijk zou onzijdig blijven in den Russisch-Duitschen oorlog, en of het Toul en Verdun wilde laten bezetten, als waarborg voor zijn onzijdigheid! Dit was natuurlijk glad onmogelijk - en van dien stond af, was het zeker, dat Frankrijk aan den oorlog zou deelnemen. Wanneer Viviani
| |
| |
in zijn mobilisatie-aanplakbrief dan schreef: ‘Mobilisatie is geen oorlog’, wist hij zeer goed dat hij het Fransche volk appelen voor citroenen verkocht. Het eerste officieel communiqué was een eerste officieele leugen: er zouden geen andere meer volgen gedurende meer dan vier jaar, zooals M. Galtier-Boissière opmerkt.
In Engeland aarzelt de Regeering nog altijd. In die voorwaarden begeeft Churchill zich naar de admiraliteit en geeft op eigen gezag, het bevel te mobiliseeren. In zijn Gedenkschriften rechtvaardigt hij aldus zijn gedrag:
‘Wij beschikten over geen wettelijk gezag, om de navale reserves te mobiliseeren; inderdaad geen enkele proclamatie was aan Zijne Majesteit voorgelegd geworden ten gevolge van een besluit van den ministerraad, maar wij waren zeker dat de bemanningen der vloot zonder aarzelen aan den oproep gevolg zouden geven. Het bevel werd den Zondagmorgen door den ministerraad bekrachtigd, en de Koninklijke Proclamatie verscheen eenige uren later.’
Den 2 Oogst, nog vóór dat de oorlog officeel verklaard is, dringen Duitsche patroeljes in het Fransch gebied binnen. Om 2 u. 30 besluit de Regeering, dit vernemend, de Fransche troepen de 10-kilometerslijn te laten overschrijden. Weinige uren later, om 7 uur 's avonds, overhandigt Duitschland zijn ultimatum aan België. De Duitsche troepen zijn op dit oogenblik in Luxemburg al opgerukt.
Koning Albert, wanneer hij het Duitsch ultimatum ontvangt, richt zich onmiddellijk tot Koning George. Nu komt Engeland - te laat - uit zijn schelp. Grey laat te Berlijn aanzeggen, dat het ultimatum aan België moet ingetrokken worden, en is dit om middernacht niet geschied, dat de Engelsche gezant zijn paspoort zal vragen. Bethmann-Hollweg en de Keizer zijn er het hart van in. Maar te laat: de legerstaf voorziet in zijn mobilisatieplan den doortocht door België, er is niets meer aan te doen. Zoo geraakt Engeland op zijn beurt, met het aanbreken van den 3 Oogst, in het gedrang. De wereldoorlog is ontketend...
| |
| |
En wat stellen wij vast? Hij is vanzelf in gang gegaan, ten gevolge van het mobilisatiemechanisme in de verschillende landen, zonder officieele oorlogsverklaring tenzij van Duitschland aan Rusland. De Regeeringen hebben den oorlog maar officieel verklaard, waneer hij feitelijk begonnen was.
Alle commentaar schijnt ons overbodig: Europa had gedurende jaren den oorlog voorbereid, boontje kwam om zijn loontje.
Hooger hebben wij voornamelijk getracht aan te toonen hoe de wereldoorlog is in gang gegaan.
M. Winston Churchill, één der hoofdacteurs uit het drama, schrijft uitstekend desaangaande:
‘Boven de diplomatische mededeelingen en maneuvers, de onthutsende voorstellen en tegenvoorstellen, de gejaagde tusschenkomsten van den Tzar en den Keizer, stroomden als een vloed de berekende plannen der militairen. Naar gelang de gedoemde naties dichter bij den rand van den afgrond gedrongen raakten, begonnen de sinistere oorlogsmachines hare kracht te ontwikkelen om, gaandeweg, zelf de leiding der gebeurtenissen te nemen.’
In andere woorden, de vooroorlogsche staatswagen beschikte over geen remmen. Het vooroorlogsch systeem was zoo ingericht, dat het stuur uit de handen der veranwoordelijke regeeringen moest glippen, op het moment zelf wanneer zij dit het stevigst in de vuist hadden moeten kunnen klemmen, namelijk in tijden van internationale spanning en krisis. Zelfs met een ideaal staatkundig personeel was, in die voorwaarden, een katastroof vroeg of laat onafwendbaar geworden, omdat het systeem er naar leidde. A fortiori dan, wanneer de persoonlijke gebreken der staatshoofden en der verantwoordelijke leiders de gebrekkigheid van het systeem nog moesten verscherpen.
En dit was, eilaas en onvermijdelijk, het geval. Wie hadden wij langs de zijde der staatshoofden? Vooreerst drie autokraten, waarvan geen enkele een betrouwbaar en koelbloedig stuurman kon geacht worden. De Keizer, een impulsieve windhaan, onbestendig, pronkziek, in den grond een bloodaard; de
| |
| |
Tzar, een zwakkeling, onder de plak van zijn vrouw, zijdelings beheerscht door een Raspoetin, een vergulde nulliteit; de oude Franz-Jozef, een versleten sukkelaar van bij de negentig jaar, verdoofd door private ongelukken, vol plichtbewustzijn, maar politiek-bijzichtig. Dus: zero, ten slotte.
Langs den kant der staatslieden voorzeker veel ervaren en schrandere politiekers. Maar rondom hen hoeveel geniepige combines, waarvan het groot publiek niets vermoedde?
De verhouding Bülow-Holstein was in dit opzicht teekenend. Bülow was ongetwijfeld een staatsman: maar hij deed niet wat hij wilde, omdat hij eenerzijds als hoveling-politieker af te rekenen had met de grillen van Wilhelm II, en omdat hij, anderzijds Holstein als een bol aan zijn been sleepte, om private redenen. Hoeveel politieke flaters heeft Bülow niet moeten laten begaan, en stiekem zien goed te maken, omdat Holstein een pakje compromitteerende liefdebrieven van zijn vrouw had weten te bemachtigen?
De Russische gezant Isvolsky riep uit, in 1914: ‘Eindelijk heb ik mijn oorlog!’ Heden weten wij dat de man omkoopbaar was en dat hij voor alles zijn persoonlijke neigingen diende.
Dit zijn twee gevallen uit duizend: al de staatslieden hadden hun persoonlijke prikkelbaarheid, hun eigenliefde, hun karakter.
Hoeveel diplomatische zetten zijn de uitkomst geweest van persoonlijke wrijvingen of berekeningen? De eene diplomaat was Franschgezind, de andere Duitschgezind en zoo voorts. Al die persoonlijke gezindheden tintten natuurlijk af op de internationale betrekkingen. Een verandering van personeel bracht in negen gevallen op tien een politieke koersverandering mede. Vandaar de bijna totale onzekerheid waarin wij gezien hebben dat de regeeringen in Juni-Juli 1914 verkeerden.
En het was lang niet alles. Daar waren nog heel wat andere invloeden werkzaam achter de schermen van het politiek tooneel. Daar waren, bij voorbeeld, de geldmachten. Hoeveel politiekers stonden niet zijdelings in den dienst van den eene of
| |
| |
den anderen groep? Om slechts één concreet voorbeeld aan te halen: dat de Amerikaansche regeering achter de Standard Oil zat en zit, en de Britsche achter de Royal Dutch, weet eenieder.
Dezelfde geniepige machten bewerkten ook ondergronds de openbare meening. Het is heden geweten, dat de Fransche pers is besproeid geworden, ten tijde der Russische leeningen. Zelfs zeer aanzienlijke en doorgaans respectabele bladen versmaadden het niet maandelijksche toelagen op te strijken, om de Russisch-Franche toenadering aan tet prijzen en eenige miljarden uit den zak van de Fransche spaarders te persen. Let wel, dat gebeurde alleen in Frankrijk niet, doch ook overal elders. Hoeveel werkelijk onafhankelijke organen zouden er wel bestaan, die noch van een partij, noch van een politieker, noch van den eenen of den anderen geldschieter afhangen? De openbare meening wordt aldus niet objectief voorgelicht.
Daarbij komt dan de bedrijvigheid der patriotische vereenigingen. Duitschland had vóór den oorlog zijn pangermanisten, Rusland zijn panslaven, Engeland zijn panbritten, Frankrijk zijn revanchards, en zoo voorts. Allemaal lieden die meerendeels eerlijk hun stuk meenden, en die onbaatzuchtig ijverden voor iets dat zij als hun ideaal beschouwden. Maar welke invloeden zaten hier ook niet achter de schermen?
Dit alles had voor gevolg den toestand hopeloos in te wikkelen en verklaart waarom de oorlog van 1914-1918 ten slotte moest losbreken. De regeeeringen zagen sedert lang dat zij de gebeurtenissen niet meer beheerschten en zochten ten minste den nationalen inzet te redden. Vandaar de wedloop der bewapeningen, waarvan Lord Edward Grey getuigde:
‘Onder zoovele waarheden die over de oorzaken van den oorlog zouden kunnen gezegd worden, is ééne onaanvechtbaar - namelijk dat het militarisme en zijn rechtstreeks gevolg, de overdreven bewapeningen, hem onvermijdelijk moesten maken. Men heeft voortuitgezet, om ze te rechtvaardigen, dat de bewapeningen aan ieder land een gevoelen van veiligheid moes- | |
| |
ten bezorgen - hun werkelijk resultaat was bij allemaal een gevoelen van angst te verwekken. Angst baart wantrouwen en haat, en het is niet te veel gezegd dat de angst tusschen de naties alles bevordert wat kwaad is en alles smoort wat goed is.’
In dien wedloop der bewapeningen heeft de internationale der wapenfabrikanten een overwegende rol gespeeld. Wij zullen die rol aan den kaak stellen in het tweede deel van ons werk, dat hoofdzakelijk zal handelen over de ‘dessous’ van den oorlog, zooals de Franschen zeggen, over het geniepig gekonkel dat er mede gepaard ging. Hier zullen wij het verder hebben over het verloop der eigenlijke krijgsverrichtingen.
|
|