| |
| |
| |
Het vuur aan de lont.
De eerste dagen volgend op den aanslag te Serajevo werden in beslag genomen door diplomatische palabers. Oostenrijk-Hongarije was besloten Servië te tuchtigen, en iedereen begreep in zekere mate dat Oostenrijk-Hongarije iets tegen Servië moest ondernemen. Dit iets te bepalen, zonder dat het locaal conflict zich naar buiten uitbreidde, dus het conflict te beperken, dit was de opgave der diplomaten.
Zij zijn daar niet in geslaagd, omdat geen regeering kaarten op tafel speelde. Oostenrijk, bij voorbeeld, deelde aan zijn bondgenoot Duitschland zekere berichten mede, die het aan zijn anderen bondgenoot Italië verzweeg. Rusland en Frankrijk onderzochten den toestand van hunnen kant. Engeland hield zich aanvankelijk afzijdig. Dozijnen gezanten en ministers wisselden hun indrukken en telegrammen: het resultaat was dat ten slotte niemand meer klaar zag in den warboel, dat er in het donkere getast werd en dat, te midden van de ontstane spanning, de oorlogstechniekers ongemerkt het stuur in handen namen. De regeeringen werden door de gebeurtenissen op sleeptouw genomen, in plaats van ze te bestieren.
In Oostenrijk-Hongarije zelf was men, na dagen wikken en wegen, tot het besluit gekomen dat er een streng ultimatum aan Servië moest gericht worden: daarmee kreeg de oorlogspartij haar zin, die oordeelde dat van de gelegenheid gebruik moest gemaakt worden om Servië kort en goed klein te krijgen. Het ultimatum werd zoodanig opgesteld, dat het voor Servië onaannemelijk moest zijn: werd er geen gevolg aan gegeven, dan moest het Oostenrijksch-Hongaarsch leger in Servië binnenvallen en panden grijpen, dat wil zeggen het land bezetten.
| |
| |
In dit ultimatum, dat den 23 Juli om 6 uur 's avonds werd overhandigd en waarop de Servische Regeering uitgenoodigd werd om binnen de acht en veertig uren door ja of neen te antwoorden, somde Oostenrijk-Hongarije de redenen op, die het tot dien gewichtigen stap bewogen hadden. Het verlangde onder meer dat op de eerste bladzijde van het Servisch Staatsblad volgende verklaring zou afgedrukt worden:
‘De Koninklijke Servische Regeering veroordeelt de tegen Oostenrijk-Hongarije gerichte propaganda, het is te zeggen de strekkingen die ten slotte aan de Monarchie grondgebieden willen ontrukken die haar toebehooren, en zij betreurt oprecht de noodlottige gevolgen van dit misdadig gedoe.
De Koninklijke Regeering betreurt dat Servische officieren en ambtenaren aan hoogervermelde propaganda hebben deelgenomen en daardoor de betrekkingen van goede gebuurzaamheid hebben verstoord, waartoe de Koninklijke Regeering zich plechtig verbonden had door hare verklaring van den 31 Maart 1909.’ En zoo voorts.
Bülow verklaarde later dat de goedkeuring van den tekst van een dergelijk ultimatum door Duitschland, die er voorkennis had van gekregen, moet beschouwd worden ‘als de vreeselijkste fout uit de geschiedenis van Duitschland en van Pruisen en als één van de zwaarste fouten uit de geschiedenis.’
Dit ultimatum was inderdaad zoodanig opgesteld dat geen land, ook niet Servië, het ongewijzigd kon aanvaarden. Het wekte in de diplomatische kringen een uiterst ongunstigen indruk: het bewees al te duidelijk dat de oorlogszuchtige elementen in Oostenrijk-Hongarije kost wat kost een gewapend conflict met Servië wilden. Dit was natuurlijk koren op den molen van de oorlogspartijen in al de overige landen en op den slag ontaardde het plaatselijk geschil aldus tot een wereldspanning.
| |
| |
In Rusland wordt den 24 Juli een ministerraad gehouden, waarop besloten wordt dat dit land zich tot de overige mogendheden zal wenden om Oostenrijk uit te noodigen den tijd in het ultimatum gesteld te verlengen en Servië om geen weerstand te bieden. Ter zelfdertijd worden de ministeries van Oorlog en van Zeewezen gemachtigd om, in geval van nood, de mobilisatie af te kondigen in de vier militaire gouwen van Kiew, Odessa, Moskow en Kazan, alsmede van de vloten van de Zwarte en de Baltische zee.
Wij onderlijnden de uitdrukking in geval van nood, omdat zij er op duidt hoe de technische krijgsorganismen automatisch in geval van krisis het initiatief in handen krijgen en eigenmachtig kunnen beslissen.
Den 25 Juli verneemt men te St. Petersburg dat de gezanten van Duitschland te Parijs en te Londen aan de Fransche en Engelsche Regeeringen een nota overhandigd hebben, vragend dat het geschil uitsluitend tusschen Weenen en Belgrado zou geregeld worden. Berlijn neemt aldus zijdelings stelling tegen het voorstel van den Tzar. Denzelfden dag, om 3 uur in den namiddag, houdt deze een kroonraad, waarop besloten wordt dat al de troepen van uit de maneuverkampen naar de garnizoenen zullen gestuurd worden: een miljoen man worden door dit bevel in beweging gezet. Dit begint leelijk naar mobilisatie te rieken. Bovendien worden geheime bevelen gegeven om dertien legerkorpsen te mobiliseeren, ten einde Oostenrijk-Hongarije bang te maken.
Inmiddels had Servië aan Oostenrijk-Hongarije het antwoord op zijn ultimatum laten geworden. Dit was zeer verzoenend en kon bevredigend geacht worden. De Servische Regeering verbond zich namelijk.
I. - Om in de pers alle ophitsingen tegen Oostenrijk-Hongarije te verbieden en te beteugelen;
II. - Om de ‘Narodna Obdrana’ en al de overige anti-Oostenrijksche vereenigingen te ontbinden;
III. - Om uit het openbaar onderwijs alle anti-Oosten- | |
| |
rijksche propaganda te schrappen;
IV. - Om al de officieren uit het leger door te sturen, die iets zouden bedrijven tegen Oostenrijk-Hongarije;
V. - Om de medewerking te aanvaarden van een vertegenwoordiger van Oostenrijk-Hongarije bij het beteugelen der subversieve propaganda.
En zoo voorts. M. Galtier-Boissière merkt daar bij aan:
‘De Servische Regeering die alle redenen had om een verzoenend antwoord te geven, vermits zij overtuigd was dat Oostenrijk er toch in geen geval vrede zou mee nemen, beval overigens de mobilisatie van het leger twee uren voor de overhandiging van de nota aan Oostenrijk.’
Van zijn kant was de Oostenrijksche gezant te Belgrado Giesl, zoo goed van hetzelfde overtuigd, dat hij om 18 u. 30, een half uur na het verstrijken van het ultimatum, de trein nam met heel het personeel van de ambassade, zonder verder nieuws af te wachten.
Zoo werden de diplomatische betrekkingen weer eens door het initiatief van een technieker, afgebroken op het oogenblik wanneer zij het broodnoodigst zouden geweest zijn. Graaf Berchtold had nadien niet veel moeite om den ouden Keizer Franz-Jozef te overtuigen dat de mobilisatie van de acht legerkorpsen, die in het Zuiden tegen Servië moesten opereeren, onontbeerlijik was. Op de gedeeltelijke Russische mobilisatie volgde aldus de gedeeltelijke Oostenrijksche. Het vuur was aan de lont gezet.
Op het eerste zicht was dit echter de verantwoordelijke staatshoofden nog niet heelemaal duidelijk geworden.
Wilhelm II, wanneer hij kennis gekregen heeft van het Servisch antwoord, heeft geschreven:
‘Dit is een schitterende uitslag voor een tijdsspanne van slechts acht-en-veertig uren! Het is meer dan men verwachten kon! Een groot zedelijk succes voor Weenen; maar het doet alle oorlogsredenen verdwijnen, en Giesl had rustig te Belgrado moeten blijven. Na zoo iets had ik nooit de mobilisatie bevolen.’
| |
| |
En inderdaad, Wilhelm had aanstonds aan stafoverste Molkte laten seinen dat alle oorlogsredenen geweken waren. De oude Franz-Jozef en de Tzar wenschten eveneens een oorlog te vermijden, die hun kroon op staak zette. En toch bleken zij niet bij machte hem te beletten. Waarom? Omdat de techniekers, de diplomaten en de militairen, het spel zouden verbrodden.
Den 27 Juli stelt de Engelsche Minister voor Buitenlandsche Zaken, Grey, voor dat de kwestie zou doorgehakt worden door een Conferentie van Gezanten, twee voor de Entente (Engeland en Frankrijk), twee voor het Drieverbond (Italië en Duitschland).
Maar dat is de twee landen uitschakelen, die het meest rechtstreeks bij het geschil betrokken zijn en die reeds gedeeltelijk gemobiliseerd hebben: Rusland en Oostenrijk. Bijna vanzelfsprekend willen de verantwoordelijke leiders aldaar niet hooren van een scheidsgerecht waarbij zij zouden uitgesloten worden.
Sasonov seint uit Sint-Petersburg aan den Russischen gezant te Parijs, Isvolsky:
‘In geval het voorstel er op neerkwam een matigende invloed uit te oefenen op Sint-Petersburg, wijzen wij het op voorhand af, omdat wij van meet af een houding hebben aangenomen, die wij niet kunnen wijzigen, te meer daar wij al de redelijke verzoeken van Oostenrijk hebben ingewilligd.’
Duitschland, van zijn kant, wijst het voorstel Grey af, omdat het zijn bondgenoot Oostenrijk wil bijstaan:
‘Wij kunnen aan een dergelijke Conferentie geen deel nemen, want wij kunnen Oostenrijk voor geen Europeesch tribunaal sleuren naar aanleiding van zijn geschil met Servië’
Frankrijk, van zijn kant, betuigt zijn solidariteit met zijn bondgenoot Rusland, daar volgend telegram gericht door Minister-president Viviani aan den Franschen gezant te Sint-Petersburg, Paléologue:
| |
| |
‘Wil aan M. Sazanov zeggen dat Frankrijk, zooals Rusland, het hoog belang waardeerend van een volmaakte eensgezindheid der twee landen tegenover de overige mogendheden met het oog op het bijleggen van het conflict, bereid is, in het belang van den algemeenen vrede, de actie van de keizerlijke Regeering volkomen te steunen.’
Hier zien wij duidelijk de verderfelijke uitwerkselen van 't vooroorlogsch systeem der militaire bondgenootschappen: in de plaats van Oostenrijk en Rusland te matigen, stijven Duitschland en Frankrijk onwillekeurig en wellicht onvrijwillig hun bondgenooten in hun stugheid.
Daar komt nog dit bij, dat al die telegrammen elkaar kruisen, zoodat geen enkel staatsman juist weet hoe de toestand eigenlijk zit: dit zijn inderdaad allemaal geheime mededeelingen. Duitschland weet niet wat Frankrijk van plan is, Frankrijk weet niet wat Duitschland van zin is, en zoo voorts. Meer nog: niemand weet wat zijn eigen bondgenooten ten slotte zullen doen. Oostenrijk heeft aan Duitschland zijn ware inzichten ten opzichte van Servië verzwegen. Oostenrijk wilde Servië vernietigen, terwijl Duitschland waande dat het alleen op een tuchtiging aankwam. Italië had, door bemiddeling van zijn Minister voor Buitenlandsche Zaken, San Giulliano, aan Wilhelm II laten weten, dat het beschouwde dat Oostenrijk tegen Servië een agressieve actie voerde, en dat het zich dus niet verbonden achtte zijn bondgenoot bij te springen, vermits het Pact van het Drieverbond alleen een defensieven krijg op het oog had. Maar Italië had verzuimd dit aan Oostenrijk te berichten, en vooraleer Wilhelm II Weenen kon waarschuwen, was de afbreking der diplomatische betrekkingen met Servië en de mobilisatie al bevolen.
Van een anderen kant liet Engeland ook zijn bondgenooten tot op 't laatste oogenblik in het onzekere. Uit Berlijn seinde Jules Cambon naar Parijs dat men in Duitschland geloofde dat Engeland zou onzijdig blijven: ‘Zonder een verklaring te vragen als deze van Lloyd George in 1911.
| |
| |
komt het als nuttig voor dat Duitschland er zou van verwittigd worden dat de effectieve medewerking van Engeland ons niet zou ontzegd blijven.’
Maar, eilaas, Engeland nam geen stelling op dit kritieke oogenblik. Had de Keizer, die al wist dat hij Italië niet met zich zou hebben, ook nog met zekerheid vernomen dat hij Engeland tegen zich zou krijgen, hij had wellicht uit alle macht op Oostenrijk geremd. Nu tastten de staatshoofden echter in het duister en wisten alleen de techniekers wat er hun te doen stond
Aldus stuurde de Engelsche Minister Churchill, den 27 Juli, op eigen gezag weer eens, aan de vlootbevelhebbers het volgend telegram:
‘Dit is het eigenlijke waarschuwingstelegram niet, maar de Europeesche politieke toestand maakt een oorlog tusschen de Entente en het Drieverbond perfect mogelijk.
Bereidt u dus voor om de mogelijke vijandelijke oorlogsbodems op het spoor te volgen, en beschouwt van uit dit standpunt de stellingen die gij zult doen innemen door de schepen onder uw bevel. Dit is een eenvoudige voorzorgsmaatregel. Brengt er niet meer personen van op de hoogte dan noodig is. Neemt het grootste geheim in acht’
Voorzorgsmaatregelen, zegt Churchill. De legerstaven zullen op dezelfde voorzorgsmaatregelen te lande aandringen: en aldus zal er ten allen kante, uit vrees, gemobiliseerd worden.
Onthouden wij:
I. - Het is zonneklaar dat de geheime diplomatie, gedurende de laatste dagen die den wereldbrand voorafgingen, een beslist oplosbaar geschil reddeloos ingewikkeld heeft. Was er met open kaarten gespeeld geworden, hadden al de landen kleur bekend en hun ware inzichten openbaar gemaakt er was wellicht niet gevochten geworden.
II. - Wij stellen eens te meer vast hoe, met het systeem der geheime diplomatie, op de kritieke oogenblikken het initiatief van het handelen uit de handen der staatslieden en
| |
| |
der staatshoofden, die in het onzekere tasten, glijdt in deze van de techniekers, van de diplomaten gedurende het eerste stadium dat wij beschreven, van de legerstaven gedurende het tweede stadium dat wij zullen behandelen. Want nu gaan de militairen op het voorplan rukken.
Wanneer den 28 Juli de Fransche gezant Paléologue bij Sazanov op omzichtigheid aandringt, antwoordt deze inderdaad:
‘Ik ben het met u eens; maar onze legerstaf wordt ongeduldig en ik heb reeds veel last om hem in te toomen.’
Van zijn kant verklaart de Oostenrijksche gezant Sapary: ‘Het spel is op den wagen.’ Inderdaad: denzelfden namiddag loopt te Sint-Petersburg het bericht binnen, dat Oostenrijk den oorlog heeft verklaard aan Servië. Rusland beveelt onmiddellijk de gedeeltelijke mobilisatie - deze van de vier Zuidelijke gouwen (Odessa, Kiev, Moskow, Kazan). Dus, Rusland mobiliseert feitelijk tegen Oostenrijk. De opperbevelhebber, Groothertog Nikolaas, en stafoverste Danilov achten overigens de gedeeltelijke mobilisatie een fout, omdat zij de algemeene mobilisatie in de war dreigt te sturen. De militairen dringen aan op alles of niets.
De Keizer stelt voor dat Oostenrijk, nu het toch met de vijandelijkheden begonnen is, zich zal tevreden houden met de bezetting van Belgrado. Hij laat in dien zin naar Weenen seinen. Hij stelt voor dat Oostenrijk, na de bezetting van Belgrado, de verdere regeling van het conflict aan de Mogendheden zal overlaten. Maar Oostenrijk antwoordt dat zijn prestige nu op het spel staat en dat niets den strijd kan beletten. Oostenrijk wil Servië vernietigen.
Over de gebeurtenissen van den 29 Juli schrijft M. Galtier-Boissière:
‘In den namiddag had Sazonov (de Russische minister voor Buitenlandsche Zaken), Szapary (gezant van Oostenrijk) ontvangen, dewelke hem had medegedeeld dat de mobilisatie van Oostenrijk tegen Servië in niets Rusland bedreigde, en dat Rusland diende te vermijden zich door de
| |
| |
militaire overheid te laten bewegen tot een mobilisatie, die alles in de war zou sturen.
's Avonds kwam Pourtalès (gezant van Duitschland te St-Petersburg) waarschuwen dat de voortzetting der Russische mobilisatiemaatregelen Duitschland zou dwingen ook te mobiliseeren.
Om elf uur 's avonds verneemt de gezant van Frankrijk dat de Russische regeering voor diezelfde nacht de mobilisatie van dertien korpsen tegen Oostenrijk bevolen heeft, en tevens opdracht gegeven heeft om in het geheim de algemeene mobilisatie te beginnen.’
Wanneer Paléologue aan Sazonov vraagt of Rusland zich ten minste voorloopig niet bij een gedeeltelijke mobilisatie zou kunnen houden, antwoordt deze dat de techniekers een gedeeltelijke mobilisatie als een onmogelijk iets beschouwen.
‘In den voormiddag had de algemeene stafoverste Janushkevitch zich inderdaad te Peterhof bij den Tzar begeven, met twee gereed opgestelde ukazen, die alleen nog moesten geteekend worden: de eene gebood de gedeeltelijke mobilisatie. de andere de algemeene mobilisatie. Op zijn aandringen teekende de Tzar de twee.’
Dus, op dit hachelijk oogenblik verleent de Tzar in zekeren zin volmacht aan de militairen om op eigen gezag te beslissen over oorlog of vrede: want, dat de algemeene mobilisatie oorlog beteekent, betwijfelt niemand!
Inmiddels ontvangt de Tzar nog een telegram van den Keizer, waarin deze zegt:
‘...dat het perfect mogelijk zou zijn dat Rusland zich buiten het conflict zou houden, zonder Europa in den vreeselijksten oorlog te wikkelen, die het ooit te aanschouwen kreeg. Ik meen dat een directe overeenkomst tusschen Uw Regeering en Weenen mogelijk is, ik begeer ze, en zooals ik het U reeds geseind heb zet mijn Regeering hare pogingen voort om ze te bewerken. Natuurlijk zouden militaire maatregelen vanwege Rusland, die door Oostenrijk als bedreigend zouden beschouwd worden, een ramp ontketenen die wij alle twee zoeken te vermijden.’
| |
| |
Daarop geeft de Tzar het bevel de algemeene mobilisatie niet af te kondigen, en ze te vervangen door de gedeeltelijke.
In Duitschland zou de opperbevelhebber Molkte ‘begeeren van de gelegenheid gebruik te maken.’ Maar Bethmann-Hollweg is zoo haastig niet: hij treft alleen zekere militaire voorzorgsmaatregelen, zooals de bescherming der spoorwegen, de terugroeping van de officieren met verlof en de versterking der grensposities. Om 22 uur 30 's avonds vraagt hij evenwel aan den gezant van Engeland of zijn land zal onzijdig blijven. In geval van oorlog zou Duitschland op geen verovering van Fransch gebied aanspraak maken, doch wel op kolonies; het zou de onzijdigheid van Nederland eerbiedigen, doch niet deze van België, tenzij dit land geen partij kieze. Denzelfden dag had von Jagow aan den Duitschen gezant te Brussel een verzegelden omslag gestuurd, te openen na nieuwe onderrichtingen: die omslag bevatte het ultimatum ons gebiedend het Duitsch leger door te laten, ingeval van oorlog met Frankrijk.
In Engeland, eindelijk, stuurt Churchill, de marineminister, het ‘waarschuwingstelegram’ uit voor de vloot: de Grand Fleet krijgt bevel bij nacht door het Nauw van Kales te stevenen en hare strijdposities in te nemen te Scapa Flow. Zooals M. Galtier-Boissière het terecht onderlijnt: ‘Buiten de Eerste Minister werd niemand - noch de koning noch een ander lid van het Kabinet - op de hoogte gebracht.’
Uit al het voorgaande blijkt eens te meer dat de staatshoofden en de verantwoordelijke ministers, nooit tezelfdertijd van hetzelfde ingelicht, in het duister tasten en vergeefs pogen te remmen: alleen de militairen weten goed wat zij willen. In Oostenrijk-Hongarije wil Conrad von Hoetzendorff Servië klein slaan - er kome van wat er wille. In Rusland wil de legerstaf de algemeene mobilisatie, al moet de politieke weerslag van dien maatregel nog zoo ongunstig uitvallen. In Duitschland acht Molkte de gelegenheid gunstig om een twee-frontenoorlog te beginnen. In Engeland trekt
| |
| |
Churchill in stilte de Grand Fleet samen. In Frankrijk zal Joffre er in toestemmen de Fransche troepen op tien kilometers van de grens op te stellen, op voorwaarde dat hij verder de mobilisatie kunne doorzetten volgens het oorspronkelijk plan. Overal eischen de techniekers, de militairen, dat er gehandeld worde volgens het op voorhand geregeld mobilisatieplan. Wij zien dus dat dit mechanisme in tijd van krisis omzeggens vanzelf in gang gaat, en de landen onweerstaanbaar meerukt naar den oorlog, spijts de bemoeiingen der regeeringen om te remmen.
|
|