De wereldoorlog
(1934)–Paul de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
Hoofdstuk I.
| |
[pagina 9]
| |
Serajevo.Toen Oostenrijk-Hongarije in 1908 Bosnië-Herzegovina aanhechtte werd in Servië de beruchte ‘Narodna Obdrana’ gesticht, een geheime vaderlandsche maatschappij, die tot doel had in de aangehechte gebieden de panservische stemming levend te houden, tot wanneer de Slaven een gunstige kans zouden zien om hun ‘verdrukte broeders’ gewapenderhand te verlossen.Ga naar voetnoot(1) In 1911 werd die geheime maatschappij te futloos geacht: een zeker aantal officieren en nationalistische politiekers stichtten een nieuwe geheime organisatie ‘Eenheid of Dood’ die spoedig de ‘Narodna Obdrana’ zou overvleugelen, en waarvan de standregelen luidden: Artikel I. - De organisatie kwam tot stand met het doel het nationaal ideaal te verwezenlijken: de vereeniging aller Serviërs. Iedere Serviër, zonder onderscheid van kunne, godsdienst of geboorteplaats, en al de personen welke de zaak genegen zijn, kunnen er lid van worden. Artikel II. - Deze organisatie verkiest een terroristische actie boven de intellectueele propaganda, en moet om die reden absoluut geheim blijven voor dezen die er geen deel van uitmaken. Wat dit in den Balkan bedieden wil, zullen onze lezers wel gissen. Trouwens, de plechtigheid die plaats greep bij de inlijving van een nieuweling is sprekend genoeg. De postulant moest volgenden eed afleggen: ‘Lid wordend van de Vereeniging “Eenheid of Dood” zweer ik bij de zon die mij beschijnt: bij de grond die me voedt; bij God; bij het bloed in mijn aderen; op de eer en op | |
[pagina 10]
| |
het leven, dat ik van dit oogenblik af tot met mijn dood de Vereeniging trouw zal dienen en dat ik voor haar steeds alle offers zal veil hebben. Ik zweer bij God, op de eer en op het leven, dat ik zonder weifelen alles zal uitvoeren wat mij bevolen wordt. Ik zweer bij God, op de eer en op het leven, dat ik al de geheimen der Vereeniging tot in het graf zal bewaren.’ Daar zorgde de Vereeniging trouwens zelf voor: een geheim tribunaal was er mee belast dezen weg te ruimen, die tegen hun eed zouden gezondigd hebben. De Vereeniging voerde niet voor niets als wapen in haar schild: een doodshoofd boven, twee gekruiste beenderen, een dolk, een bom en een fleschje vergift! Om alle verrassingen uit te schakelen, kenden de leden elkander niet en werden zij door een volgnummer aangeduid. De volksmond heette de geduchte Vereeniging de ‘Zwarte Hand’, uitdrukking die wij verder voor het gemak zullen gebruiken. In den beginne had Koning Pieter in betrekking gestaan met de ‘Zwarte Hand’. Prins Alexander, de huidige koning van Joego-Slavië, had zelfs toelagen verleend aan haar orgaan. Maar na een tijdje had de Koninklijke familie met de ‘Zwarte Hand’ afgebroken. Zij had zelfs de stichting aangemoedigd van een minder gevaarlijke Vereeniging, de ‘Witte Hand’. Het schijnt evenwel dat Artamanow, de Russische militaire attaché, en Hartwig, de minister van Rusland te Belgrado, met de ‘Zwarte Hand’ in voeling bleven. Hier volgt een kort overzicht van de bedrijvigheid van de ‘Zwarte Hand’ in Bosnië-Herzegovina: ‘Een der eerste revolutionnairen die een ‘daad’ stelde was Zherajitch, een Serviër uit Herzegovina, die in 1910 op den gouverneur-generaal schoot, hem miste en terstond zelfmoord pleegde. Zherajitch werd vereerd met den titel van ‘eerste martelaar’ door al de Serviërs uit Bosnië en Herzegovina, en zijn graf werd een bedevaartplaats voor de fanatieke jeugd. De Servische schrijver Gatchinovitch | |
[pagina 11]
| |
zong den lof van den onhandigen aspirant-moordenaar in een schotschrift, dat breed verspreid werd in Servië en in Bosnië-Herzegovina en dat heel wat stof opjoeg. De pers te Belgrado hemelde Zherajitch op als een ‘held waarvan de naam door al de Serviërs met droefheid en eerbied zal herdacht worden.’ Den 8 Juni 1912 schiet Louka Youkitch te Zagreb, in Croatië, op den Koninklijken Commissaris von Cujav, mist hem, doch doodt raadsheer von Herwicz, naast hem in hetzelfde rijtuig gezeten, en velt vluchtend nog een politieagent neer, na er twee gewond te hebben. De revolver en de bom waarvan hij zich bediend heeft, werden hem te Belgrado ter hand gesteld door een Servisch majoor. Den 18 Augustus 1913 pleegt Stephan Doïtschich een aanslag op den Koninklijken Commissaris Skerleckx, en mist hem. Den 20 Mei 1914 wordt een aanslag op denzelfden hoogen ambtenaar, beraamd door Jacov Schäfer en Rudolf Hercigonia, op het laatste oogenblik ontdekt en verijdeld. Het is rond dit tijdstip dat Dr. Zistler kon verklaren dat ‘de gedingen van hoogverraad, wegens hun periodiek karakter, een staatsinstelling aan 't worden waren.’ Dat al die terroristische aanslagen in Servië gepland en voorbereid werden, wist de Oostenrijksch-Hongaarsche Regeering zeer goed. De Servische pers verborg overigens allerminst hare gevoelens. Den 13 Juni 1913 schrijft de ‘Balkan’: ‘Een oorlog tusschen Oostenrijk-Hongarije en Servië is onvermijdelijk. Wij hebben het Turksch Keizerrijk verbrokkeld, wij zullen eveneens Oostenrijk doen uiteenvallen. Wij hebben een oorlog achter den rug. Wij staan voor een nieuwen.’ Het orgaan van de ‘Zwarte Hand’ drukt openlijk, den 8 October: ‘Een Turkije is weggeruimd: de God der Serviërs zal ons in zijn goedheid verleenen dat een tweede Turkije verdwijnt.’ | |
[pagina 12]
| |
En den 18 April 1914 besluit de ‘Pravda’: ‘Oostenrijk heeft heden zijn recht op bestaan verbeurd.’ Aan duidelijkheid laat die taal niets te wenschen over: de oude Franz-Jozef weet dat hij in Servië een doodsvijand telt - of althans in de ‘Zwarte Hand’. waartegen de Servische Regeering niet wil, kan of durft ingrijpen. De gewone man was in Europa door den band misschien niet heelemaal op de hoogte van dien toestand. Maar de diplomaten, de regeerders en de welingelichte persmannen wisten er alles van. Niet te verwonderen dan ook, dat een echte siddering door de Europeesche kanselarijen voer wanneer den 28 Juni 1914 de jobstijding binnenliep: de erfprins van Oostenrijk-Hongarije, aartshertog Franz-Ferdinand, is te Serajevo met zijn gade neergeschoten! Al de ingewijden dachten terstond: ‘Daar zit de “Zwarte Hand” onder.’ Het kopstuk en de bezieler van dit terroristisch lichaam was een zekere kolonel Dimitrievitch, bijgenaamd Apis, waarover M. Galtier-Boissière weet mede te deelen: ‘Die hoogere officier was in 1903 de voornaamste organisator geweest van den moord op Koning Alexander. In den nacht van den 10 Juni 1903 omsingelden de samenzweerders het Paleis maakten de schildwachten af, bliezen de poort op met dynamiet, schoten het koninklijk koppel neder, wierpen hun lijken door het venster en vermoordden vervolgens de twee broeders van de koningin, alsmede de voornaamste hovelingen. Tijdens den aanslag bleef kolonel Apis, die verschillende kogels in de borst gekregen had. voor dood liggen; hij overleefde echter zijn kwetsuren en werd door het Parlement gehuldigd als de ‘Redder des Vaderlands.’ De ouderen van dagen onder onze lezers, zullen zich wellicht nog herinneren hoe de allereerste films den moord op Koning Alexander en Koningin Draga vertoonden. In Europa verwekte dit driest bloedbad begrijpelijke opschudding. Verschillende mogendheden weigerden den nieuwen | |
[pagina 13]
| |
Koning, Pieter I Karageorgevitch, te erkennen: koning Edward VII was de allerlaatste om zich bij den aldus ontstanen toestand neer te leggen. Ook de oude Keizer Franz-Jozef was in zijn behoudsgezind gemoed diep geërgerd geworden door de Servische hofomwenteling: maar vermits Rusland het openlijk voor Pieter I had opgenomen, was de Oostenrijksch - Hongaarsche Regeering verplicht geweest het nieuw regiem te erkennen. Dat daardoor de argwaan niet was weggeruimd, spreekt vanzelf. Te meer daar men te Weenen zeer goed wist dat Servië alles behalve goede inzichten koesterde jegens Oostenrijk-Hongarije. De voornaamste aanstoker van de pan-slavische agitatie tegen Oostenrijk-Hongarije was de hoogervernoemde kolonel Apis. Niet alleen was hij het hoofd van de ‘Zwarte Hand’, doch hij bekleedde ook nog officieel het ambt van hoofd van het inlichtingsbureel bij den Servischen legerstaf. Het is te zeggen dat hij naast de organisaties die achter de schermen werkten, ook nog den officieelen spionnagedienst controleerde. In andere woorden: kolonel Apis was de niets-ontziende fac-totum van de militarisch-nationalistische kliek die openlijk op oorlog tegen Oostenrijk-Hongarije aanstuurde. Geplaatst zooals hij was, kon hij verwikkelingen uitlokken, naar hartelust: en dat deed hij koelbloedig in den zomer van 1914. Hij is buiten twijfel één van de rechtstreeksche aanstokers geweest van den wereldbrand. Inderdaad het kan heden niet meer geloochend worden dat hij zijn hand - zijn ‘Zwarte Hand’ - heeft gehad in den aanslag te Serajevo. Princip, Chabrinovitch en Grabezh. drie van de samenzweerders, werden door bemiddeling van een zekeren Ciganovitch, geheim agent der ‘Zwarte Hand’, in Bosnië-Herzegovina, voorgesteld aan majoor Tankositch, de rechter arm van kolonel Apis: ‘Tankositch ondervroeg de samenzweerders om zich te vergewissen of hij te doen had met ernstige, vastbesloten en | |
[pagina 14]
| |
betrouwbare kerels. Zijn indruk was gunstig. Ciganovitch kreeg opdracht om de jonge lieden naar den militairen schietstand van Topschid te leiden en ze aldaar te oefenen met den revolver en in het bommenwerpen. Princip ontpopte zich als de beste schutter. Het was ook Ciganovitch die aan Princip het noodige geld voor de reis overhandigde: honderd vijftig dinars; dan, zes bommen, voortkomend van het arsenaal van Krajujevac; vier brownings, (kolonel Apis zou later met hun factuur uitpakken op een officierenfeestmaal); en het vergift, potassiumcyanuur, dat ieder samenzweerder na den aanslag moest innemen om te vermijden dat de leiders van de “Zwarte Hand” bij de zaak zouden betrokken geraken.’ Hier blijkt dus zonneklaar dat de aanslag te Belgrado werd voorbereid. Naast de eerste groep samenzweerders, bestond er nog een tweede, samengesteld uit de genaamden Popovitch, Chuvrilovitch en Mehmedbashitch, die ter plaats waren, namelijk te Serajevo. Er was immers besloten dat de aanslag aldaar zou gepleegd worden. Het Oostenrijksch-Hongaarsch leger had in Bosnië-Herzegovina groote maneuvers gehouden, en de Kroonprins Franz-Ferdinand moest te dier gelegenheid den 28 Juni te Serajevo met zijn gade plechtig ontvangen worden. De samenzweerders hadden besloten van die gelegenheid gebruik te maken. Princip, tijdig uit Belgrado naar Serajevo gesmokkeld, door de zorg van de ‘Zwarte Hand’, stond met zijn vijf medeplichtigen langs den doortocht opgesteld: zijn prooi kon hem moeilijk ontgaan. De officieele stoet zette zich in beweging, van het station, alwaar de Kroonprins met zijn gevolg was aangekomen, naar het stadhuis. In een eerste open auto zat de burgemeester met de politieoverste; in een tweede de Kroonprins en zijn gade, met generaal Potiorek; in een derde en een vierde verschillende hooge officieren en ambtenaren. De zes samenzweerders stonden, zooals wij hooger zegden, onder het volk, ieder op hun eentje om geen | |
[pagina 15]
| |
argwaan te wekken. De eerste die kans zag om zijn slag te slaan was Chabrinovitch; op de hoogte van de Cumurjabrug zette hij de lont aan zijn bom en slingerde ze naar den wagen van den Kroonprins. De chauffeur had zijn gebaar echter bemerkt, versnelde, en zoo vloog de granaat niet in den auto, doch achter op de kap van den wagen, en vandaar op den grond, alwaar zij ontplofte vóór den derden auto waarin een luitenant-kolonel gekwetst werd, naast verschillende toeschouwers. Chabrinovitch nam terstond zijn vergift in, en sloeg op de vlucht, maar werd ingehaald en opgeleid. De Kroonprins was uit zijn wagen gestapt; maar na een kort oponthoud beval hij, dat de stoet zijn weg zou voortzetten. Doch, om verdere aanslagen te verijdelen, werd besloten dat de stoet, bij zijn terugkeer, een andere weg zou volgen dan deze die officieel opgegeven was. ‘Maar de chauffeur van den eersten wagen vergiste zich van baan; gouverneur Potiorek, die in den tweeden wagen zat, rechtover het aartshertogelijk paar, bemerkte de vergissing en gaf aan zijn eigen chauffeur bevel rechtsomkeer te maken om den goeden weg in te slaan. Nu, door een buitengewoon toeval, stond Princip juist op de plaats waar de officieele auto aldus even stopte. Rakelings schoot Princip op den aartshertog. De kogel trof hem in den nek. Zijn tweede kogel vuurde hij af op de prinses, die hem in den buik kreeg. De laatste woorden van den leegbloedenden Franz-Ferdinand waren: ‘Sophie! Sophie! sterf niet, leef voor onze kinderen.’ Maar zij gaf den geest kort na haar gemaal. Zoo bliksemsnel had het akelig drama zich afgespeeld, waarvan de nasleep zoo noodlottig zou blijken voor het menschdom: Princip werd op staanden voet aangehouden en half gelyncht. Zijne medeplichtigen vielen ook, op één na, in de handen der politie. Alvorens wij ons bezighouden met den eigenlijken diplomatischen weerslag van het dramatisch gebeuren te Sera- | |
[pagina 16]
| |
jevo, is het misschien niet van belang ontbloot even op te rakelen welk gerechtelijk beslag de zaak kreeg. Tal van niet actieve samenzweerders, lieden die de moordenaars geherbergd of bijgestaan hadden, werden achteraf ingerekend. En den 12 October 1914 begon te Serajevo zelf het rechtsgeding. Maar het was toen al meer dan twee maand oorlog: en dit bracht mede, hoe helder de voorbedachtheid en de schuld van de samenzweerders ook bewezen was, dat het proces geen normaal verloop meer kon hebben. Politieke beschouwingen geraakten er mee bemoeid, zooals blijkt uit volgenden brief van graaf Berchtold, gericht aan minister Bilinski en aangehaald door M. Galtier-Boissière. ‘I. - Het is voor alles noodig dat het vonnis, waardoor het geding zal beslecht worden, in ruime mate rekening houde met de internationale gevolgen van de misdaad. Een uitspraak, strijdig met die beschouwingen, zou de meest noodlottige gevolgen hebben voor onze buitenlandsche en binnenlandsche politiek, vermits de aanduidingen verstrekt door de locale overheid over het enkwest, en diensvolgens onze diplomatische actie tegen Servië, er door zouden gecompromitteerd worden; meer nog, ons recht om met Servië een conflict te hebben, recht dat de wereldoorlog als gevolg had, zou problematisch worden. II. - Het zou wenschelijk zijn dat een vonnis, zooals wij er een noodig hebben, volgens mijne beschrijving, geveld en bekrachtigd worde, voor dat er zich iets beslissends voorgedaan hebbe op de twee krijgstheaters.’ Dit laatste ook om tactische beschouwingen, die graaf Berchtold verder ontwikkelt. Wij drukken dit document hier terloops maar af om aan te toonen hoe de diplomaten zelf de zuiverste gevallen meenden te moeten ‘trukeeren’. Hier volgt dan de uitspraak die, op last van hoogerhand, tegen de beschuldigden geveld werd. Princip, Chabrinovitch en Grabezh, die niet kunnen ter dood verwezen worden omdat zij geen twintig jaar oud zijn, | |
[pagina 17]
| |
ieder twintig jaar kerker, met een dag vasten par maand en een dag arrest zonder licht en bed iederen 28 Juni. Chubrilovitch, die maar zeventien jaar is, zestien jaar kerker. Verschillende oudere medeplichtigen, waaronder de genaamden Ilitch, Cubilovitch en Jovanovitch, werden gehangen. Het regiem waaraan de gevangenen onderworpen werden moest wel streng zijn. Chabrinovitch bezweek reeds in 1916, en Grabezh en Princip in 1918. Zoo waren de voornaamste daders van het tooneel verdwenen, toen de oorlog eindigde en de zegevierende Verbondenen misschien een tegenonderzoek hadden kunnen bevelen. Zij verzaakten daar echter aan - misschien omdat ook aan hun zijde de voornaamste ‘getuigen’ waren weggeruimd geworden. De vermaarde kolonel Apis werd inderdaad den 15 December 1916 van hoogverraad beschuldigd: hij zou eerst met den vijand onderhandeld hebben om het Servisch front over te leveren, en later een aanslag op het leven van koning Alexander hebben beraamd. Wat daar ook van zij, de krijgsraad bevond hem schuldig: Apis werd gefusiljeerd. Zoo'n taaie kerel was hij, dat er twee salvo's noodig bleken om met hem gedaan te maken. Dooden spreken niet: met Apis werd een personage uitgeschakeld, dat meer wist dan de Servische regeering kon lief zijn... Zoo werd het drama van Serajevo dan langs weerskanten door een gerechtelijke tragi-komedie gelikwideerd. Tragi-komisch was ook zijn weerslag in de Oostenrijksch-Hongaarsche regeeringskringen. Uiterlijk, officieel werd er getreurd. In petto voelde meer dan één Oostenrijksch-Hongaarsch staatsman de verdwijning van Franz-Ferdinand aan als een opluchting. Bülow wijst daar met nadruk op in zijn Gedenkschriften. Hij schrijft woordelijk: ‘De meeste lieden, die ik gedurende de eerstvolgende dagen ontmoette, schenen geneigd om de tragedie van Serajevo als een ontlasting te beschouwen. Graaf Szoegyenyi, gezant van Oostenrijk, loyaal dienaar van de Habsburgers, | |
[pagina 18]
| |
zoon van een ridder der Vliesorde, zelf ridder van die Orde, zegde mij, wanneer ik hem mijn deelneming betuigde, dat hij als christen mensch en als Hongaarsch edelman het lot van den aartshertog en van zijn edele gemalin betreurde: maar dat hem, politiek gesproken, de uitschakeling van den Kroonprins als een “weldaad van de Voorzienigheid” voorkwam. Het hartstochtelijk karakter van den aartshertog, zijn haat tegen de Magyaren, zijn blinde voorliefde voor de Tcheken en de Zuid-Slaven, zijn scherp clericalisme hadden diepe storingen en misschien een burgeroorlog kunnen uitlokken. Naar buiten hadden zijn fanatisme, zijn voortvarendheid en zijn koppigheid er een lastig bondgenoot van gemaakt. Requiescat in pace, besloot zalvend de keizerlijke en koninklijke gezant.’ Het schijnt wel dat ook de oude Franz-Jozef zijn opvolger-in-spe zonder overdreven leed zag verdwijnen. Op grond dat hij, tegen de regelen der étiquette in, getrouwd was met een ‘simpele’ gravin en niet met een prinses van vorstelijken huize, werd hem maar een ‘prinselijke begrafenis van derde klasse toebedeeld.’ En omdat hij in zijn testament als wilsbeschikking had uitgedrukt dat hij, in geval van gelijktijdigen dood, van zijn gade, Sophie Chotek, onder geen voorwendsel wilde gescheiden worden, werden de twee lijken in alle bescheidenheid, zonder eenige staatsie of militair eerebetoon, bijgezet... Met dit vorstelijk overschot, dat zoo weinig vorstelijk den grond was ingestopt, begonnen nu juist de geniepige tegenstanders van den overleden Kroonprins te schermen. Het was in naam van zijn nagedachtenis, zoogezegd om hem te wreken, dat een krijgszuchtige camarilla tegen Servië een ongenadig en voorbeeldig ingrijpen begon te eischen. Het is uit dit gestook dat de wereldbrand is opgelaaid. Onthouden wij voorloopig deze twee zaken: I. - Het staat vast dat geheime Servische organisaties, namelijk de ‘Zwarte Hand’, een rol gespeeld hebben in | |
[pagina 19]
| |
den aanslag te Serajevo. In hoeverre de Servische regeering daarbij betrokken was is moeilijker uit te maken. II. - Een krijgszuchtige kliek heeft achteraf te Weenen het drama van Serajevo benuttigd om aan te sturen op een veroveringsoorlog tegen Servië. |
|