Het Brabandts nachtegaelken, met zijn driederley gesangh, te weten minne-liedekens, herders-sanghen, ende boertigheden
(1650)–Jan Mommaert– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Stemme: Janneton, mon petit coeur.
SYlvia, die mijn zieltje pijnt
Met lieffelijcke smerten,
En die soo Goddelijck verschijnt
In ’t binnenst’ mijnder herten;
Wat bate my al ’s Wereldts vreught?
Als ick moest derven
V by-zijn, ick sou sterven.
2. Al waer ’t dat ick in Vranckerijck
De volckeren beheerde,
En dat my ’t machtigh Spaensche Rijck,
Sijn Scepter presenteerde,
| |
[pagina 130]
| |
En dat ick sonder u, Me-vrouw,
Moest leven, warelijck ick sou
Setten besyen
All’ ’s wereldts heerschappyen.
3. Al jonden my de Goden hoogh
Des hemels heyr te leyden,
En dat ick van u soete oogh
Sou moeten zijn verscheyden,
Ick liet de Goden hun vermaeck,
Ick liet den Nectar soet van smaeck,
Om ondertussen
Mijn Herderin te kussen.
4. Want meerder vreught en acht ick niet
Dat worden kan gevonden,
Dan als ghy my een kusjen biedt,
Vyt grondt des herts gesonden,
| |
[pagina 131]
| |
Dan singht, en springht mijn bly gemoedt,
Door ’t nutten van het soetste soet;
’t Welck mijn gedachten
Noch meerder doet verwachten.
5. Ick hoop’ dat ghy sult zijn Princess’
Van mijn verliefde sinnen,
En dat mijn eenighste Vooghdess’
My eeuwigh sal beminnen;
Dit waer, Sylvi’, mijns herten lust,
Dit waer mijn ziel een soete rust:
Want moest ick derven
Uw’ by-zijn, ick sou sterven.
’t Is wonder wat een Minnaer schrijft,
Als Venus-kindt sijn penne drijft.
Levende sterf ick. |
|