Op die natte plek kon hij niet blijven liggen. In een wip was hij overeind, om naar een beter plaatsje uit te zien. Helaas, het bleek moeilijk dat te vinden.
De geheele omtrek was dofgrijs en de dichte regen belette het uitzicht. Toch gaf Alewijn den moed niet op. Met rassche schreden ging hij voort, naar alle kanten goed rondkijkende.
Wel zag hij hier en daar een groepje boomen, maar die gaven al heel weinig bescherming.
Toen echter voor een kort oogenblik het licht doorbrak, schoot den vluchteling een plan door het hoofd. Plotseling snelde hij op een hoogen boom toe. Zonder zich te bedenken, sloeg hij armen en beenen om den stam, moedig werkte hij zich omhoog, hoe lastig het ook ging, den gladden, natten boom te beklimmen.
Gelukkig had Alewijn dit werkje meer gedaan; al moest hij herhaaldelijk rusten - al kwamen er oogenblikken, dat hij evenveel teruggleed, als hij vorderde, toch bleef hij doorklimmen.
Eindelijk had hij de onderste takken bereikt.
Nu was het klauteren niet meer moeilijk. In minder dan geen tijd zat Alewijn boven in den boom, zoo hoog, dat de tak, waarop hij zat, bedenkelijk ging buigen.
Hooger klimmen zou gevaarlijk zijn. 't Was trouwens ook niet noodig: Alewijn was, waar hij wezen wilde.
Wel regende het nog altijd, wel zag de omtrek donker en grijs, maar eenigen tijd later braken de wolken. 't Werd helderder.
Heel in het verschiet ontwaarde Alewijn de torens van een kasteel.