De Middelnederlandsche dramatische poëzie
(1875)–Henri Ernest Moltzer– Auteursrechtvrij
[pagina 257]
| |
Een cluijte van PlaijerwaterGa naar voetnoot1) of van den man diet dwater haelde.
Een man en heet Werrenbracht.
Och bedruechtGa naar voetnoot2) man van hertten, zere tongemake,
Wat salic nu allene op dese alleyndege werelt maken!
Tsal nu gesceyden worden, alleyndich man,
Dlieste paer volcs dat noyt binnen der werelt quam.
5[regelnummer]
De vruchtGa naar voetnoot3) van ons beyen es nu ten eynde.
Jc mach wel ropen met allen: ic ben de gesceyndeGa naar voetnoot4),
Verliesic mijn wijf. Sij heet siec gewest alle den dach. -Ga naar voetnoota)
Lieve dochter, hoe vaerdij?
Dwijf.
Zere qualic, lieve her Werrenbracht,
10[regelnummer]
Eest met mij gestelt, soe ghij siet, wachermenGa naar voetnoot5).
Werrenbracht.
Laet staen u derlicGa naar voetnoot6) kermen
En wilt mij u verdriet voer ogen leggen.
Dwijf.
Och, mijn gebrec en maghic u niet al seggen,
Lieve Werrenbracht, ten sou mij niet betamen.
| |
[pagina 258]
| |
Werrenbracht.
15[regelnummer]
Soudij u voer mij scamen
U gebrec te seggen: nu horic wonder dan.
Dwijf.
Och, jaic, lieve man,
Jc en mach u myn verdriet niet beseffenGa naar voetnoot1).
Werrenbracht.
Ja, waerbij?
Dwijf.
20[regelnummer]
Ghij cont mij qualic verleggen oft verheffenGa naar voetnoot2),
Tes u le moeylic nacht nae naecht.
Werrenbracht.
Ten esGa naar voetnoot3), seker, lief.
Dwijf.
Ic behoeft te vele, tes buyten uwer machtGa naar voetnoota);
Sij es u te pijnlic, mijn moeite, hoort mijn vermaen,
25[regelnummer]
Want ic behoeft te veleGa naar voetnootb).
Werrenbracht.
Och, lieve wijf, ic sal u bij staen
Tot in deynde van ouwerGa naar voetnoot4) noot.
Dwijf.
Lieve Werrenbracht, hout mij thoot
30[regelnummer]
Met beyen handen, inGa naar voetnoot5) douwet met dallenGa naar voetnoot6) stijft.
| |
[pagina 259]
| |
Werrenbracht.
Hoe? Alsus?
Dwijf.
Ja, maer ghij sijt mij te zere opt dlijf,
Gij maeckt mij te heet: beytGa naar voetnoot1), laet mij vercolen.
Och, hoe wel souwic mijnen mont willen spolen
35[regelnummer]
Met coelen water als ten tijenGa naar voetnoota).
Werrenbracht.
Beyt, lief, ic saels u halen.
Dwijf.
Ey, lieve Werrenbracht, ten es niet van dienGa naar voetnootb),
Dat ic meyne: ic hebts so groten lostGa naar voetnootc).
Werrenbracht.
Ja, wat water eest dan?
Dwijf.
40[regelnummer]
Player water, lieve man:
Dies moet ic hebben, wat costGa naar voetnootd).
Werrenbracht.
Hebdij nae player water so groten doorst?
En waer haelt my datte, gevrachtGa naar voetnoot2) bij gedoghe?
Dwijf.
Waer mytGa naar voetnoot3) haelt?
Werrenbracht.
45[regelnummer]
Maer ja......
| |
[pagina 260]
| |
Dwijf.
TonvreenGa naar voetnoot1), in oest lant, in het vloeyt hoghe
Uten berghe van ontwijsteGa naar voetnoot2) bij talGa naar voetnoot3) van drofheyen.
Werrenbracht.
Nu, ic wil gaen der waert, sonder beyen:
Hout u vromelicGa naar voetnoot4), ic sal my gaen spoeyen.
Dwijf.
50[regelnummer]
Lieve Werrenbracht, en wilt u niet vermoeyen:
Nempt thijts genoch, den wech es ongereet;
De meneghe gerachter haestelic al eest hem leet,
Lieve vrient, dus moetict seggen.
Werrenbrecht.
Waeye, ic sal over zereGa naar voetnoot5) gaen.
Dwijf.
55[regelnummer]
Maer woerptij u oec dan tsegenGa naar voetnoot6) bedde
Met vermoeyheiden, soe est al verdriet:
Dus gaet suverlickGa naar voetnoot7), ghy en verleetGa naar voetnoot8) niet,
Ic sorghe alse zere voer u, als ghij doet voer mij,
In dructGa naar voetnoot9) tallen herbergen.
Werrenbracht.
60[regelnummer]
Och, wat getrouwer wijve sijGa naar voetnoota)!
| |
[pagina 261]
| |
Sij scheetGa naar voetnoot1) van mij zere noeyGa naar voetnoot2), dat sieic wel.
Al es huer verlangen noch so groten gequelGa naar voetnoot3)
Van den water, sij steelt huer te gemakeGa naar voetnoota).
Orlof, lief.
Dwijf.
65[regelnummer]
Ja, wildij mijn herte nu swaer maken?
Lieve Werrenbracht, wilt u toch sussen!
Werrenbrecht.
Och, mijn troest, ic moet u eens cussen:
Ter avonturenGa naar voetnoot4) sieic u nemmermeer met ogen ane.
Dwijf.
Lieve Werrenbracht, beghint toch te gane,
70[regelnummer]
Tverlangen tsal myn herrte doen beruerenGa naar voetnoot5),
Gaet toch.
Werrenbracht.
Nu, nu, ic sal mij gaen steken duereGa naar voetnootb)Ga naar voetnoot6),
In hangen stoppe en flessche aen mijnen hals,
En brengen ons water uut oestlant van alsGa naar voetnoot7),
75[regelnummer]
Ic sal u uten dale van droefheyt besoevenGa naar voetnoot8).
| |
[pagina 262]
| |
Dwijf.
Och ja, ic souts alte gherne proven,
Maer ten duuecht u niet dan wijse vasenGa naar voetnoot1).
Werrenbracht.
Nu, ic sal gaen lopen dat ic mach rasen,
Orlof, ic steke mij duere sonder beijen.
Dwijf.
80[regelnummer]
So doet dat u verdriet moet verleyen;
En nemmermeer en moet hij wer thuys gerakenGa naar voetnoota),
Want ic heb tavont en dachvaertGa naar voetnoot2) van enen pape,
Die mij tsommelsGa naar voetnoot3) es alte goeder tieren, -
Sij en willen niet langhe vrijen, dats de maniere, -
85[regelnummer]
Dus willic haestelic op gaen staen,
Want ic en ben met ghender siechten bevaen,
Die mij tot dien spele mach hinderen, God wet.
Hoe mij dese mans verseyntGa naar voetnoot4) gereet!
Tes oec niewe, hoe sommeghe vrouwen blijven in haer ere!
90[regelnummer]
Nu, nu, niet merre: ic wilt gaen tot mijn here,
In seggen hem, dat hij noch tavont
Tonsent come, alst wordt avont.
Een man (met enen honder corve.)
Hoe ic oec altoes met comescapen ben belayen,
| |
[pagina 263]
| |
En tsomme tsmorgens tijlicGa naar voetnoot1), in tsavons spayeGa naar voetnoot2),
95[regelnummer]
In altoes so benic int lopen tachter!
Int treysen moetic altoes sijn ewen wacker,
Ic heb te dragen mijn volle vracht.
Werrenbracht.
Goeden moerghen.
Man.
Goeden dach, her Werrenbracht.
100[regelnummer]
Wannen comdij sus tijlic gestrekenGa naar voetnoot3)?
Werrenbracht.
Ic loep, siet, dat mij den nuese mach leekenGa naar voetnoot4),
En wet mij van vresen hoe gehermenGa naar voetnoot5).
Man.
Ja myGa naar voetnoot6) scoutGa naar voetnoot7) u yet?
Werrenbracht.
Jaet, wachermen.
105[regelnummer]
Ic sta beraest, verstaet mijnen snaterGa naar voetnoot8).
Man.
Werrenbracht, waer wildij sijn?
Werrenbracht.
In oestlant, om player water,
Dat moetic hebben, wats ghescietGa naar voetnoota).
| |
[pagina 264]
| |
Man.
Waertoe, Werrenbracht?
Werrenbracht.
110[regelnummer]
Lieve vrient, mijn wijf es alte siechtGa naar voetnoota),
Ic duchte sij saelt willen besterven,
Est dat sijs langhe moet derven:
Sij heves te grooten loostGa naar voetnootb).
Man.
Het u wijf nae player water doerstGa naar voetnootc),
115[regelnummer]
So en hoerdic mijn dage noyt merder wonder.
Werrenbracht.
En haeldics huer niet, sij storve, al waer haerder honderGa naar voetnoot1),
Dat merck ic wel aen haren lost, tsij u verclert.
Man.
De meneghe crijcht tsommels wel, dat hij beghert,
Die beyen mach: nemet int tgoyeGa naar voetnoot2).
Werrenbracht.
120[regelnummer]
Och, huer es alte we te moeye:
Tsou u verwonderen haer smerttelic gequel.
Man.
Werrenbracht, ic versta huer meninghe wel:
Sij het u verseynt in wil u tampterenGa naar voetnoot3).
Werrenbracht.
Waer om souse mij verseynden?
| |
[pagina 265]
| |
Man.
115[regelnummer]
Dat sij wil hovenGa naar voetnoot1)......Ga naar voetnoota) in brasseren,
In u tonvreden maken bijnen uwen huyse.
Werrenbracht.
Nu horic wonder van dien abuise:
Sout te mijnent sijn talGa naar voetnootb)Ga naar voetnoot2) van droefheyen?
Daer moettij mij meer af seggen, eer wij sceyen,
130[regelnummer]
Ic ben in ontwijste racht tonghemake.
Man.
Dat salic gherne doen, verstaet de sake,
Maer ghij moetet secretelic bedecken.
Werrenbracht.
Ja, willet mij dan vertrekken,
In bedien mijns wijfs siechte tusschen ons beyen.
Man.
135[regelnummer]
Gherne. U wijf plecht den blijndeman te leyen
Int tfoereest van Venis palen.
Werrenbracht.
Den blyndeman?
Man.
Ja, Werrenbracht.
Werrenbracht.
Bij Wijds dootGa naar voetnoot3), dat sal sij betalen!
140[regelnummer]
Segt mij, wat guyte dat sij heet onder staen......
| |
[pagina 266]
| |
Man.
Wat guyte?
Werrenbracht.
Ja.
Man.
En pape oft een capellenlaen.
Werrenbracht.
Wat necker, sou sij daer af den offer ontfaen?
145[regelnummer]
Daer af slutGa naar voetnoot1) mijn herte al waert een claterGa naar voetnoot2).
Man.
In hier omme seynsse u om player water:
Woudijt bevroyenGa naar voetnoot3), ghij vijnes touwent met hopen.
Werrenbracht.
Ic hore wel, ic en derf in oest lant niet lopen
Om player water, tfloeyt tonsent toeten dikeGa naar voetnoot4).
150[regelnummer]
Ey, oft ic heymelic thuys ware!
Man.
Leeft mijns raets: wij selent wel maken.
Ic salter u in brengen, geseet goed ront,
AlteGa naar voetnoot5) abelicGa naar voetnoot6), sijt toch onbesoercht.
Werrenbracht.
Ja, hoe?
Man.
155[regelnummer]
Ghij selt hier achter gaen sitten in mijnen corftGa naar voetnoota),
| |
[pagina 267]
| |
En ic sal u thuys waert dragen voer enen verhaudenGa naar voetnoot1) cappoen.
Werrenbracht.
Her, set neer uwen corf, dat willic doen.
Och, mocht ic den losen pape
Binnen mijnen huyse betrapenGa naar voetnoota)
160[regelnummer]
Ic sou hem beyen player water geven te dege!
Maar, hoe comdij in huys?
Man.
Sijt te vreden: ic sal bidden, so ic pleghe,
Touwent om herberghe, sijt onververt,
In ic sal u draghen aen uwen heert
165[regelnummer]
Met mijnen coerffe; soe moechdij sien allet bedrijf.
Werrenbracht.
Her, her, set mij op u lijf:
Ic sal uwen arbeyt wel betalen,
Ic ben rachtsGa naar voetnoot2) tonvreen.
Man.
Daer moet mij player water halen:
170[regelnummer]
Nu nempt toch in u hertte verstant,
Dat ghij niet en doerft gaen in oest lant:
Men vijnes hier genoeg te cleynen bederveGa naar voetnootb)Ga naar voetnoot3).
Werrenbracht.
Ic wet wel, ic sout alte wel derven,
Maar tes u moeylic, dat ic susGa naar voetnoot4) hange aen u lijf.
| |
[pagina 268]
| |
Man.
175[regelnummer]
De meneghe souwer de doet voer sterven,
Dien ha getrout al selcken wijf.
Werrenbracht
Ic wet wel, ic sout waltewel derven.
Man.
Player water te halen, tes een arm bedrijf.
Werrenbracht.
Ic wet wel, ic souts alte wel derven.
180[regelnummer]
Maer tes u alte moeylic, dat ic sus hange aen u lijf.
Man.
Nu sit al stille ende macht geswijch,
Ic sal u vast wockenGa naar voetnoot1) in scoecken.
Wij selen desen pape alte wel bestoppenGa naar voetnoot2)
In u wijf, dat sij hueren loest mach verslaen
185[regelnummer]
Met player water. Nu laet ons vast gaen.
Dwijf.
Nu benic properlic racht te gherekeGa naar voetnoot3)!
Hier om hebbic siec gelegen alle de weke
En raet gesocht, hoeic mijnen man sou verseynden!
Hij es nu ewech. Nemmermeer en moet hij weynden,
140[regelnummer]
Dat biddic hem, die ons hee morgen gaf den dach.
Ic wil gaan tot mijn here, oft hij thuys sijn mach:
| |
[pagina 269]
| |
Dat duncht mij dbeste, dus lopic voor zijn duere. -
Ou, sech, ou!
Een Pape.
Wije es daer voere?
Dwijf.
195[regelnummer]
Ic, here, in come u herttelic groten.
Pape.
KerenGa naar voetnoot1), wille comen, lieve zoete.
Sijt neer, ic moet u eens vriendelijkenGa naar voetnoota) aan u mondeken.....
Dwijf.
Dats wel mijn willeken op dit stondeken,
Maar en vercroechtGa naar voetnoot2) niet mijn verchsGa naar voetnoot3) wympelkenGa naar voetnoot4),
200[regelnummer]
Slaet toch gayeGa naar voetnoot5) mijn proper tympelkenGa naar voetnoot6):
Maer doet anders dat u hertte beghert.
Pape.
Ja, waer gaey wandelen?
Dwijf.
Ic come touwert,
Omdat gij tonsent sout comen, sy u bekyntGa naar voetnootb).
Pape.
205[regelnummer]
Waer is u man dan?
Dwijf.
Dien hebbic alte abelic verseynt
In hebben doen lopen gelic enen cater.
| |
[pagina 270]
| |
Pape.
Waer hene, soete?
Dwijf.
In oest lant om player water
210[regelnummer]
Hebbicken verseynt tsijnen groten leyenGa naar voetnoota).
Pape.
Ja, waer sal hij dat water vijnden?
Dwijf.
Aenden berch van ontwijste, bij tal van droefheyen
Sal hijt halen alle sijn leef daghe lanc.
Pape.
In waer omme haelt hij dyte?
Dwijf.
215[regelnummer]
Ic lach te bedde, in ic sey ic was met dallenGa naar voetnoot1) cranc,
En clachde hem mijn grote alleynde.
Pape.
In heb dien so verseynt?
Dwijf.
Jaic, gelijc enen jongen kijnde:
Hi en sal in drie dagen connen gekeren.
Pape.
220[regelnummer]
Willic dan tavont comen?
Dwijf.
Och, jaghij, lieve herenGa naar voetnootb):
Ic heb uus te doene, ghij plecht mij mer te gerievenGa naar voetnoot2).
| |
[pagina 271]
| |
Pape.
Seker soete, tot uwen believen
Salic dan comen, sonder enich verbeyenGa naar voetnoota):
225[regelnummer]
Maer bereyt ons wel te brassen.
Dwijf.
Ic sal ons vrijlic wel bereyenGa naar voetnootb)
Lacker vlaykens, gecruyt met canele, in fijneGa naar voetnoot1),
En doen ons hallenGa naar voetnoot2) van den besten wijne
Tot uwer liefden, racht oft ghij quaemt van buyten.
Pape.
230[regelnummer]
Ja, ja, in laet ons met uwen man nu guyten:
Wij willen brassen, hoven in vrolijk singen!
Tot dat u man player water sal bringen,
Also langhe salic u vrij bij blijven.
Dwijf.
Dat ghij ommersGa naar voetnoot3) compt?
Pape
235[regelnummer]
Jaic, in trouwen.
Dwijf.
Nu salic mijnen man een screve ontscrijven,Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 272]
| |
Want de sake es racht wel verwaertGa naar voetnoot1).
Ic wil de taffel gaen decken nae den aertGa naar voetnoot2)
Van spijsen, van drancke, kijselicGa naar voetnoot3) in fijne,
240[regelnummer]
En halen ons van den besten wijneGa naar voetnoota):
Ic moet hem doch doen goet geryef.
Pape.
God seyntGa naar voetnoot4) hier al.
Dwijf.
Keren, wille comen, suete lief,
Compt sitten, u cussen es gescuutGa naar voetnootb).
Pape.
245[regelnummer]
Soete, siet dat ghij de duere sluutGa naar voetnootc),
Dat ons niement over den hals en come bekijken.
Dwijf.
Sijt vrij sonder sorghe hen allen te spijte,
Diet leet es. Her, schenckt ons van den coelen wijne,
Wij willen emmer ons beyen pinen vrolic te sijne.
250[regelnummer]
Ic moet u eens bringen: hout daer, siet.
Pape.
Dat wachtic, en ic en heb een haer niet,
Dats u weygeren sal desen nacht.
Dwijf.
Ic sette u vrij in mijn, daer siet,
| |
[pagina 273]
| |
Ic brinct u, en spaert mij niet, en proeft u cracht.
Pape.
255[regelnummer]
Dat wachtic, en ic en heb een haer niet.....
Dwijf.
Ic brinct u, en doet vrij u macht.
Pape.
Dat wachtic, en ic en heb een haer niet,
Dats u weygeren sal desen nacht.
Dwijf.
Dits ghenuechte, al sou mijn man sijn versmachtGa naar voetnoot1).
260[regelnummer]
Laetten nu lopen, dat hij mach breken sijn beene!
Man.
Ja, sijttij wel?
Werrenbracht.
Wat? Jaic, ic sitte allene
Al waric een roettaertGa naar voetnoot2) in een ghyoelken.Ga naar voetnoot3)
Man.
Hoe u wijf u verseynt heet!
Werrenbracht.
265[regelnummer]
Sij hout met mij haer foelkenGa naar voetnoot4)
In verseynt mij! Al sou sij huer nachGa naar voetnoot5) been verstuycken,
Ey oft ic bij haer ware!
| |
[pagina 274]
| |
Man.
Blijft vast sitten duychtenGa naar voetnoot1):
Jc salder u dragen aen uwen heert wel ter cuereGa naar voetnoot2).
Werrenbracht.
270[regelnummer]
Hoe salicse begayenGa naar voetnoot3)!
Man.
Swijt al stille: wij sijn aen de duere,
En maecht geen geruchte, cleyne noch groet:
Ic sal cloppen. Ou, sec, ou!
Dwijf.
Daer es een voere, bij der doot,
275[regelnummer]
Wie maecht sijn, die hier compt so vergheGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoota)?
Wie esser voere?
Man.
Jc, lieve vrouwe, in hae gherne herberghe,
Om Gods wille in mijnen penninc me.
Dwijf.
Tes hier al vol vochsGa naar voetnoot5).
Man.
280[regelnummer]
Och lasen, eest?
| |
[pagina 275]
| |
Dwijf.
Jaet, gaet voerder in stee,
Daer vindij herbergen genoech met hopen.
Man.
Och, vrouwe, ic en wet nu waer lopen,
Tes avont, en ic plege hier te leggenGa naar voetnoota).
Dwijf.
285[regelnummer]
Wat stanGa naar voetnoot1), ic moet u op desen tijt ontseggen,
Ic en ben mijn selfs niet, nemet int tgoyeGa naar voetnootb).
Man.
Herbercht ons toch.
Dwijf.
Ic seggu, dat ict niet en doeyeGa naar voetnootc);
En geloefdij mij niet? Waer me lijcdijGa naar voetnoot2) mij, en quelt?
| |
[pagina 276]
| |
Pape.
295[regelnummer]
Keren, soete, ghij selt
Den man herbergen, tes beter in hier geblevenGa naar voetnoot1).
Dwijf.
Ja? hoe soe?
Pape.
Hij sout ter avontueren alden lieden te kinnen geven,
En seggen int tgemeyne en int clare
295[regelnummer]
Oppenbaerlic, dat ic hier ware:
Dus duncht hij mij best hier behouwen,
So en weter niement af.
Dwijf.
Ghij segt waer, bij mijnder trouwen,
Om dat hij u hier noch meer heet sien vernachten.
Pape.
300[regelnummer]
Roepten inne!
Dwijf.
Komt naer, al soudij versmachten,
Ic sal u verleenen dac in stroGa naar voetnoot2).
Man.
Gherne, lieve werdinne.
Pape.
Tes, segc, dbeste also.
305[regelnummer]
Laetten gaen sitten daer besijen.
| |
[pagina 277]
| |
Dwijf.
Gaet daer duere.
Man.
Dits met orloveGa naar voetnoot1), dat ic dus moet lijen
Aen u taffele alsus ruym?
Pape.
Vrient, wats in den corf?
Man.
310[regelnummer]
Here, kiekenen, in enen groten cappuyn
Esser in gesprongen desenGa naar voetnoota) morgen.
Dwijf.
Gaet, segc, sitten in uwen vre, en wilt niet sorgenGa naar voetnootb):
Ic moet desen priester doen goey siere.
Segt, wildij yet hebben?
Man.
315[regelnummer]
Ic wou, ic hae een pijntken van uwen biere,
Daer me sou ic der vruchden lieken singen!
Dwijf.
Hout, daer eest een pijnte.
Man.
Eest, lieve werdinneGa naar voetnootc)?
Gelofsij God, nu benic te vreden alte male.
| |
[pagina 278]
| |
320[regelnummer]
In beyt, ic hae noch kasen broet in mijn maleGa naar voetnoot1):
Daer sal dit bierken alte wel op smaken.
Dwijf.
Nu, laet ons gaen sitten hoven in crakenGa naar voetnoot2)
En met genuechten eten in drincken!
Pape.
Ja, in van desen coelen wijne scijncken!
325[regelnummer]
Ic moets u emmert een bringen uterGa naar voetnoota) scalen.
Dwijf.
Die wachtic seker alte male:
Her, gefse mij, sij en sal mij niet ontspringen.
Pape.
Wat, ou, en seley wij niet eens een lieken singen?
330[regelnummer]
Wij sichtenGa naar voetnoot3) racht al hadden wij den moet verloren!
Wat, liefken, sincht ons eens.
Dwijf.
Nee, in trouwen, heren, sincht ghij voeren,
Dan salic oec singen, inGa naar voetnoot4) heb so sotten liet gedacht.
Pape.
Nu, dits ter liefden van u.
(Dit sincht hij.)
Her Werrenbracht, her Werrenbracht,
335[regelnummer]
Ghij sijt wel uwer vrouwen knacht!
| |
[pagina 279]
| |
Den wach es swaer, den buereGa naar voetnoot1) es claer:
Ghij en compt in VII dagen daer:
Dat est dat ic wane.
Dwijf.
Ey, loerdeken, ghij moetter tavont ane:
340[regelnummer]
Ic bringe u een dronckens sonder verdingenGa naar voetnoot2).
Pape.
Dat wachtic: maer ghij moet oec eens singen.
Vruecht es in mijn hertte gesoncken.
Dwijf.
Ic singhe, haddic u dese scale gesconcken.
Pape.
Nu, liefken, doet u belofGa naar voetnoot3).
Dwijf.
345[regelnummer]
Swijcht, ghij selter vrijlic horen of.
(Dit sijncht sij.)
Hier sijttic bij mijnder hertten vruecht!
Verblijt, ghij scone, jonghe juecht,
FrijchsGa naar voetnoot4) in wael gedaene,
| |
[pagina 280]
| |
Ghij selt noch tavont moeten slanenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoota):
350[regelnummer]
Dat est dat ic wane.
Man.
Een walpuytGa naar voetnoot2) biers en heet niet vele ane,
Als meynchs met doerste es beringheltGa naar voetnoot3).
Pape.
Ou, vrient met ten corve, hoe est met u gestelt?
Ghij en maecht ons geen genuechte: sijt vrolic.
Man.
355[regelnummer]
Dats waer, vrient.
Pape.
Want ghij sijt al toelicGa naar voetnoot4)Ga naar voetnootb)!
Keren, ghij sout ons wat ghenuechten voert bringen!
Dwijf.
Ey, goejer, segt hem, hij moet ons wat singen,
Een proper lieken, goet van verstane.
Pape.
360[regelnummer]
Vrient, ghij moet eens singen.
Man.
Wachermen, so benicker qualijc ane:
| |
[pagina 281]
| |
Ic en cans niet, ic bidde om verdrachGa naar voetnoot1).
Dwijf.
Nene, ghij moet singen.
Man.
Moet ic singen? En wet niet wat ic best singen mach.
365[regelnummer]
Verdraghet mij, ic bids u touwenGa naar voetnoot2).
Pape.
Ne, ghij moet singen in dere van allen vrouwen.:
Ons werdinne begerijs, sij sal u den wijn scijncken.
Man.
Souwic wijn drincken,
So salic eens vrolic singen.
Dwijf.
370[regelnummer]
Wat? Jaghij?
Man.
Hoert nauwe, ic sal gaen beghinnen,
Tsal wat niews sijn.
| |
[pagina 282]
| |
(Dit syncht de man metten corve.)
Her Werrenbracht, her Werrenbracht,
Smijt den pape nu op sijn vacht,
375[regelnummer]
Hij doet u soe groten confuyse:
U wijf maecht met u huer sceren,
Ghij siet wel hoe sij douwe verteren:
En vindij nu niet player water bijnnen uwen hyuse?
Werrenbracht.
Bij Vids mortelhamert!
380[regelnummer]
Ey, valcs pape, hier sal u af comen dat meste saus!
Longher gatenGa naar voetnoot1), dit seldij bey becopen!
Pape.
Wachermen, waer salic lopen?
Werrenbracht.
Wat maechtij hier, hier, segc, horen caterGa naar voetnoot2)!
Man.
Beghieten met player water,
385[regelnummer]
En latet op u wijf oec druppen.
Dwijf.
Eey, ey, ey, mijnen arm es mij in stucken:
Ic bidde ghenade. Wat salic nu aen gaen?
Werrenbracht.
Ey, valsche lougenen, ghij moet uwen loest nu verslaenGa naar voetnoot3)!
Waerdij hier om siec? Dat sal u vergaen te leyeGa naar voetnoot4).
Pape in dwijf.
390[regelnummer]
Ey! Ey! Wachermen!
| |
[pagina 283]
| |
Man.
Ghiet vrij, Werrenbracht, ‘tes al meye’Ga naar voetnoota).
Twaer scayeGa naar voetnoot1), datter yet besijen ghinge.
Werrenbracht.
Ic sal ghieten van boven neer.
Man.
Och ja, Werrenbracht, enen geringheGa naar voetnoot2),
Twaer scaeye, soudij nu stille staen.
Werrenbracht.
Longeren, dermenGa naar voetnoot3), ic sal u beyen doot slaen,
Ghij valschs pape, dat ghij mij noit deet de confuyseGa naar voetnoot4).
Pape in dwijf.
Ey! Moert! Moert! Moert!
Man.
SchijgaetenGa naar voetnoot5), loept bey uten huyse,
400 Eer ghij u lif verliest: ghij siet wel, hoet hier steet.
Pape.
Och, lieve vrient, gaet int bescheetGa naar voetnoot6),
Om Gods wille, de slagen maken mij so mat.
Man.
Gheringe, loept hier duer dit gat
Alle beye, oft en can u niet gehelpen.
| |
[pagina 284]
| |
Werrenbracht.
405[regelnummer]
Beyt, en hout mij niet, laet mij hueren commer stelpen
Met player water, daer sij mij om heet gesonden.
Man.
Sij tocht te vreden, ghij hebbes genoch vonden,
Ghij en doersterGa naar voetnoot1) niet om lopen in oest lantGa naar voetnoota).
Werrenbracht.
Tes waer, ic hebts duchtig, mijn leven lanc,
410[regelnummer]
ScompteGa naar voetnoot2), verdriet, verwitGa naar voetnoot3) in grote onneren:
Wij willen alle eerbaer vroukens eren,
Die gherne sijn bij hueren eyghen man.
Nu gaet Marien alle bevolen dan
En haren sone, Jhesum van Naserenen;
415[regelnummer]
Dat hij u allen peys in vre wil verleenen,
En uwen houwelic so wilt hanterenGa naar voetnoot4),
Dat ghij in dewich leven muecht ringenerenGa naar voetnoot5). -
|
|