De Middelnederlandsche dramatische poëzie
(1875)–Henri Ernest Moltzer– Auteursrechtvrij
[pagina 210]
| |
(Ene sotte boerde ende ene goede sotternie)Ga naar voetnoot1).(Die vrouwe).
1[regelnummer]
Comt voert! den hals moeti breken,
Dat dus langhe vasten mijn beesten.
Hebdi nu gheweest in feesten?
Comt voert! ons vrouweGa naar voetnoot2) moet u bedroeven!
De maerte.
5[regelnummer]
Swucht, vrouwe! laet u ghenoghen
Met dat ic desen bundel draghe.
In ginc noit in ghenen daghe
Om voederinghe aldus verre:
Tonrecht sidi op mi erre,
10[regelnummer]
Wat nie sent en rustic mine voete.
Die vrouwe.
Ay hoere, dat men u berrenGa naar voetnoot3) moete!
Wat quader trijpsac sidi!
| |
[pagina 211]
| |
De maerte.
Vrouwe, waer omme smittiGa naar voetnoot1) mi
Sonder verdiente? dats mi leet,
15[regelnummer]
Ramp moetti hebben in u sweet!
In wil niet versproken sijn.
Maer gheeft mi mijn gheldekijn,
Dat mi es worden suer ende swaer.
Die vrouwe.
Keren, hets een quaet jaerGa naar voetnoot2).
20[regelnummer]
Al soude die duvel alles woudenGa naar voetnoot3),
Niet langher en willic u houden:
Gaet weech, die duvel moet u geleiden!
De maerte.
Vrouwe, nu willic van u scheiden,
Nu hulpt god diet al verleent. -
25[regelnummer]
Ende hoe saen benic verbeentGa naar voetnoot4),
Dat ic ute minen dienste dus scheide!
Dat mi broeder EveraetGa naar voetnoot5) seide,
| |
[pagina 212]
| |
Dunct mi dat ic nu bevinde.
Wanneer ic sinen tsauGa naar voetnoot1) bekinde,
30[regelnummer]
Moetic met sire minnen dolen.
Ic moet noch gaen te sire scolen
Ende haesten mi ter clusen waert. -
Hoerdijt, broeder Everaet?
Nu benic hier, god gheefts mi vrome.
Die broeder.
35[regelnummer]
Ay minneken, sijt groot willecome,
Nu willic van mire clusenGa naar voetnoot2) scheiden,
Achter landeGa naar voetnoot3) salic u leiden
Ghelijc of ghi waert suster Lute.
Ic can soe menigerande cluteGa naar voetnoot4),
40[regelnummer]
Dies al die liede niet en weten.
De maerte.
Wat! broeder Everaet, sidi beseten?
| |
[pagina 213]
| |
Wildi mi leren nu truwantenGa naar voetnoot1)?
Die broeder,
Swijcht, minneken, bi allen santen,
Truwanten en es ghene pine.
45[regelnummer]
Hout, doet ane dese slavineGa naar voetnoot2),
Ic soude u node qualijc raden,
Wat bider liever gods ghenaden,
Es int lant een goet morseelGa naar voetnoot3),
Wi selens hebben beide ons deel.
50[regelnummer]
Oec sal menich edelen traen
Van wine doer ons stroetkenGa naar voetnoot4) gaen.
Nu volghet mi, suster Luetgaert.
De maerte.
Gherne, broeder Everaet!
Die broeder.
Hulpt god, hoe moede siwi van gane!
55[regelnummer]
Want te sente Jans te LatraneGa naar voetnoot5)
Ende te Jerusalem ten heileghen grave
Hebben wi gheweest vele droever dage:
Moeten wi doghen in alder tijt?
Ay, dat ghi werden moet verblijdt,
60[regelnummer]
Wilt mi ende suster Luten gheven
Van uwen goede, daer wi bi leven.
Brinct ons iet leckers in onse caken,
| |
[pagina 214]
| |
Want gerne waren wi te ghemake.
Ghelaten hebben wi alle pine
65[regelnummer]
Ende meinen voert truwante te sine:
Het hulpt ons alte wel dlorinenGa naar voetnoot1).
Men vinter noch, die node pinen,
Want wi hebben vele ghesellen
Beide in clusen ende in sellen,
70[regelnummer]
Die de werelt quantsijsGa naar voetnoot2) begheven.
Maer gingese vollen ofte weven,
Si souden bat met selken saken
Gode onsen here ghenaken.
Maer swestersGa naar voetnoot3), baghinen, lollaerde,
75[regelnummer]
Si sijn alsoe loei van aerde,
Datse qualijc pinen moghen,
Maer si droilenGa naar voetnoot4) wel grote toghen,
| |
[pagina 215]
| |
Als sire connen ane gheraken.
Hier met willicx een inde maken,
80[regelnummer]
Want ic wel te vele mocht spreken.
Die wel doet, en derf ghenen wischGa naar voetnoot1) uutsteken.
Die duvel.
Hoert, ghi heren over al,
Ic hebbe bracht in den val
Desen brueder met minen trekenGa naar voetnoot2):
85[regelnummer]
Sine heilicheit heeft hi nu besceten.
Al draechti nu grau abijtGa naar voetnoot3),
Het sal noch comen wel den tijt,
Dat hi rekeninge doen sal,
Ende sijn brueders groot ende smal,
90[regelnummer]
Die dus truwanten achter lande
Ende eten der lieden sonden ende scande:
Dies selen si noch voren singhenGa naar voetnoot4)
Ende in minen ketelGa naar voetnoot5) springhen.
|
|