snijding, deling en lid, met snede,
met speling ten slotte. De verende
pen en de tong vinden de wending
maar wij lezen dat morgen pas.
Naast de vereniging van tijdslagen staat in bovenstaand credo de zeggingskracht van de poëzie centraal. Aan dit gedicht gaan vierentwintig verzen van ook elk tien regels vooraf die volgens het credo pas ‘morgen’, in de zeer nabije of in een nog volstrekt ongewisse toekomst, zullen leven. De overige twee tijdslagen vergaat het anders. Want in die vierentwintig verzen heeft het woord bewerkstelligd dat het verleden het heden is binnengetrokken. Zo'n herrijzenis voltrekt zich bij voorbeeld in het gedicht op pagina 43: ‘De haaientand is teruggevonden op de eblijn na massa's jaren.’ Hier geraakt de lezer, net als elders in Vergeten, in een dubbelgebied dat Slauerhoff met deze retorische vraag in kaart heeft gebracht: ‘Was het toen nu, of is het nu toen?’ Het voorbije is heden geworden dat naarmate de tijd voortschrijdt ook weer verleden zal worden en... een toekomst krijgt.
Al met al verleent Emma Crebolder door haar streven naar overwinning op de vergankelijkheid immense macht aan haar poëzie en aan de dichtkunst in het algemeen. Bijgevolg wordt de taal waarmee zij de geledingen in de eeuwigheid samensmeedt, door gedrevenheid gestuwd. Een meeslepend ritme, minder ‘gepolijst’ als we van haar gewend zijn, accentueert nu het felle streven.
Evenals in vroeger werk breekt in Vergeten een noodtoestand uit, een barenswee die om verlossing vraagt en ten slotte in een lichtvoetig gestemde finale uitmondt. De apotheose is in Vergeten zo mogelijk luchthartiger geworden, al betekent dit niet dat het gespeelde spel geen kwestie van leven en dood meer zou zijn.
In haar bundels die aan Vergeten voorafgingen, in Zwerftaal (1995) bij voorbeeld, boorde Emma Crebolder naar het woord dat de oorsprong van de mens en daarmee het levensraadsel ver-