Zij legden hun schelpen terug
in de zee, behoedzaam als gold het
geliefden. Toen keerden zij om
en trokken naar huis, in zang
Ook de afdeling ‘Inhuizig’ heeft een cyclische structuur. Een door de tijd geschonden woning wordt deel van natuur en kosmos, een toestand waarover Hermans zich in het slotgedicht van Hartschelp uitspreekt: ‘Zoals het daar herinnerd staat [...] Zo wil ik het vergeten zijn.’ Op deze harmonische finale preludeert hij aan het begin van de bundel met een aan J.H. Leopold ontleend motto: ‘tot straks / d'alsdan bestemde stand was ingenomen / en alles rustte in de wijziging’.
Zo raakt de cirkel rond. Binnen het gedicht vallen beweging en stilstand, leven en dood, heden en verleden telkens opnieuw samen nadat Hermans een tijdslaag heeft aangeboord die ons geen vreemde maar een herkenbare wereld toont.
Nu is het niet zo dat hij de problematiek van de vergankelijkheid en de vraag naar zin en wezen van de verschijnselen met een (verstarde) formule benadert. Paradoxen en zeer scherpe schijnbare tegenstellingen, oxymorons, geven in ieder gedicht in Hartschelp een nieuwe kijk op de dingen waarbij Hermans' levensbeschouwing intact blijft.
‘Spelend’ betreedt hij kromme of bochtige wegen, een reminiscentie aan de kringloop van het leven. ‘Door / het immens verlaten landschap / slingerde zich weg na weg // als lange lege winderanken / in een lange lege heg’, lezen we in ‘Hartschelp’. En in ‘Inhuizig’ dicht Hermans: ‘de terugweg’ die ‘langs beekjes zilver voert’ en ‘hun kromming in de tijd’.
Water, stromend water kan zelfs het plaveisel vormen van de weg die moet worden begaan. In Een kern van oppervlakkigheid leidt ‘het stromende pad’ naar de kern, naar het begin van de