De Duitsers ontruimden het gemeentehuis en verlieten het dorp even plotseling als dat ze er hun intrede hadden gedaan.
Vader stond verbouwereerd voor het raam, keek naar de feestvierende mensen. Hij opende de deur, nadat onze familienaam langdurig en treiterig geroepen was. Een grijze man van middelbare leeftijd deed hem handboeien om. Enkele jongemannen stormden binnen, grepen Stella en knipten haar haren af.
‘Vuile moffenhoer,’ riepen ze.
Een jongen bracht met rode verf een hakenkruis aan op haar kale schedel. Moeder schopte en tierde.
Uit kasten en laden haalde ze de benodigde spullen voor een overhaast vertrek. Mijn vader was weggevoerd.
‘We moeten hier zo gauw mogelijk vandaan,’ zei ze opvallend rustig.
Stella zat verdwaasd voor zich uit te kijken.
‘Moffenhoer?’ zei ze soms op vragende toon.
We laadden alles op twee fietsen en verlieten het dorp. De mensen riepen ons na dat we landverraders waren, maar niemand versperde ons de weg.
Ineens verscheen Landstra, hij was sterk vermagerd. Er speelde een satanisch lachje om zijn mond. Hij was in het gezelschap van zijn vrouw.
‘Jou krijg ik nog wel,’ siste moeder.
In de dichtstbijzijnde stad vroegen we onderdak bij een tante. Ze begreep niet dat we geen feest vierden.
‘Ze hebben Michiel opgepakt,’ zei moeder. ‘Ik vraag me af wat hij verkeerd heeft gedaan.’
‘De oorlog is verschrikkelijk,’ zei tante, ‘in de chaos worden al gauw vergissingen gemaakt. Over 'n paar dagen zal hij wel weer vrijkomen. Jullie blijven zolang als jullie willen en ik zal de zaak 'ns onderzoeken.’
‘Wees voorzichtig, Lena, want ze doen je nog wat aan,’ waarschuwde moeder.
Tante kwam te weten dat vader in de gevangenis zat en