uit (23 Oct. 1747). In hetzelfde jaar benoemden de Staten-Generaal hem tot lijfarts van den stadhouder Willem IV, welken hij ook bij diens laatste ziekte, waaraan de Prins 22 Oct. 1751 bezweek, heeft behandeld: na den dood heeft W. met prof. Schwencke de lijkopening verricht. Ook aan Willem V heeft W. zijn diensten bewezen.
De belangstelling van W. in de practische geneeskunde bleek o.a. uit zijn oprichting te Leiden van een polikliniek, welke bij de toenmalige gebrekkige practische opleiding der studenten voor hen van groot belang was. Zijn hoofdverdiensten liggen echter op het gebied der anatomie en physiologie. Het vraagstuk van den bouw en van de irritabiliteit der spiervezelen heeft met name zijn belangstelling gedurende zijn geheele wetenschappelijke leven gehad. Hij heeft daarover zelf experimenten gedaan en zijn leerlingen tot proefnemingen opgewekt. In deze irritabiliteitsstudiën was W. een voorlooper van den beroemden von Haller, van wiens eerst in 1752 gepubliceerde proeven W. natuurlijk in 1736 nog niet kon weten. In verschillende opzichten week hij dan ook af van Haller's opvattingen. In zijn enthousiasme voor de nieuwe leer heeft W. zelfs de irritabiliteit tot de grondoorzaak van alle levensverschijnselen verklaard en gewaagde conclusiën voor de pathologie en voor de therapie uit de nieuwe vondst afgeleid.
Van hem verscheen: Oratio de certitudine in medicina, dicta publice in auditorio academico, cum ordinariam medicinae professionem in academia Herbornensi solemniter auspicaretur, die XIII Sept. 1740 (Leovardiae); Oratio de certitudine in medicina practica, dicta publice etc., quum ordinariam medicinae et chemiae professionem in illustri Frisiorum, quae Franequerae est, academia solemniter auspicaretur (Franeq. 1747).
Zijn door een onbekend kunstenaar geschilderd portret bevindt zich te Leiden; er bestaat een gegraveerd portret door L. Springer.
Zie: Nederlandsche Jaerboeken (1751), 1018-1021; van der Boon, Geschied. van de ontleedkunde v.d. mensch, 123; Suringar in Ned. Tijdschr. v. Gen. (1866) II, 274; Handbuch der Gesch. d. Med. II, 86, 249.
Baumann