[Willmar, Jean Pierre Christine baron]
WILLMAR (Jean Pierre Christine baron), geb. te Luxemburg 29 Nov. 1790, overl. te 's Gravenhage 28 Jan. 1858, was de oudste zoon van den voorgaande en M.C. Grass.
Hij genoot lager onderwijs op de centrale school in zijn geboortestad, middelbaar onderwijs achtereenvolgens op het prytaneum te Saint Cyr, op het lyceum te Mainz en op dat te Metz en werd eindelijk 1 Nov. 1809 leerling van de polytechnische school te Parijs. In Oct. 1811 werd hij benoemd tot sous-lieutenant van de genie, in 1813 tot 1ste luitenant en in 1814 tot kapitein. Hij werd in Oct. 1813 bij Leipzig door de Pruisen gevangen genomen maar kwam spoedig vrij. Hij maakte den veldtocht van 1815 aan fransche zijde mede. Na de inkrimping van het fransche leger meldde hij zich in Nederland voor een betrekking aan en werd reeds spoedig in 1816 tot ingenieur van het kadaster benoemd. Bij Koninklijk besluit van 30 Sept. 1817 werd hij met ingang van 1 Oct. d a.v. benoemd tot ingenieur 1e klasse van den waterstaat en als arrondissements-ingenieur voor den Rijksdienst te Luik geplaatst. Hoewel hij een der jongste ingenieurs 1e klasse was, werd hij 4 Aug. 1825 met ingang van 1 Oct. d.a.v. benoemd tot hoofdingenieur 2e klasse.
Toen Luik zich in Oct. 1830 bij den opstand aansloot, werd hij door het Voorloopig bewind naar Brussel geroepen om met den rang van luitenant-kolonel op te treden als directeur-generaal der fortificatiën en van de genie. Deze benoeming had hij zeker niet aan zijn vader, die trouw bleef aan Willem I, maar alleen aan zijn bekwaamheid te danken. Op 4 Febr. 1831 werd hij tot kolonel benoemd en in het begin van 1832 werden hem onderhandelingen met Nederland opgedragen over de bezetting van de grenslanden, zonder dat er verder strooptochten gedaan zouden worden, over den toegang naar de nederlandsche vesting Maastricht voor Nederlanders enz.; deze leidden tot de in 1833 gesloten conventie van Zonhoven. In 1834 maakte hij deel uit van een commissie, belast met onderhandelingen te Parijs over veranderingen in de douane-tarieven. Hij werd 19 Aug. 1836 tot minister van Oorlog benoemd en tegelijk werd hem de rang generaal-majoor verleend. Ook werd hij in 1836 in het kiesdistrict Brussel tot lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers gekozen. In 1838 werd hij bij zijn periodieke aftreding herkozen. Van 18 Febr. tot 6 Apr. 1839 was hij tevens waarnemend minister van Financiën.
Op 18 Apr. 1840 nam het geheele ministerie ontslag en 28 Juni 1840 met ingang van 1 Juli d.a.v. werd Willmar benoemd tot gezant te Berlijn, terwijl hij bovendien geaccrediteerd werd bij de hoven te Dresden en Brunswijk en die van eenige kleinere duitsche staten.
Op 5 Aug. 1845 werd hij benoemd tot gezant te 's Gravenhage. Hij werd tegelijk geaccrediteerd bij het hof te Hannover. Hij heeft, ook uit sympathie voor veel Nederlanders, die hij uit den tijd der vereeniging kende (Duchastel zegt, dat hij in zijn hart Oranjegezind gebleven was), veel bijgedragen om de verstandhouding tusschen de beide regeeringen te verbeteren. In denzelfden geest waren te Brussel de achtereenvolgende gezanten Falck en Rochussen werkzaam.
Hij werd in 1845 in den adelstand verheven met den titel baron.
Hij huwde Marie Françoise Thérése Joséphine Visschers, overl. 7 Apr. 1837 en 27 Sept. 1840 Christine Anaïs Avack, markiezin d'Ewagne, geb. 5 Apr. 1810, weduwe van Joseph Colomban Petit Huguenin de Rignée. Bij de eerste had hij een zoon en een dochter. De tweede heeft gedenkschriften nagelaten.
Ramaer