[Visscher, Johannes of Jan de]
VISSCHER (Johannes of Jan de), geb. te Haarlem 1633, overl. na 1692, schilder en graveur. Hij was een jongere broeder van den voorgaande en verhuisde naar Amsterdam, waar hij 30 Oct. 1658 poorter werd. Hij ondertrouwde op 23-jarigen leeftijd te Amsterdam 30 Maart 1657, aldaar woonachtig in de Heerenstraat, met Trijntje Adriaensdr. de Wees, een dochter van den makelaar Adriaen Hendriksz. de Wees. In de ondertrouwacte staat ‘sijn broeders consent te halen’, waaruit blijkt dat zijn oudere broeder Cornelis toen reeds te ziek was om persoonlijk toestemming tot Jan's huwelijk te geven. Uit dit huwelijk werd slechts één dochter geboren, Petronella genaamd, over wie, na den dood van Adriaen de Wees, de vader en Jan Pietersz. Soomer tot voogden werden aangesteld (19 April 1674); Jan Pietersz. Soomer werd 4 Dec. 1674 gesubstitueerd door Pieter van der Spar. Na den dood van Petronella verscheen 22 Maart 1678 haar vader Jan voor de weesmeesteren; hij was erfgenaam van haar nalatenschap bestaande uit twee rentebrieven ter waarde van ƒ 4700. Op 29 Dec. 1675 is Jan in de Roomsch-Katholieke kerk de Star te Amsterdam hertrouwd met Margrita van Anholt. Hij woonde toenmaals op de Lauriergracht. Toen hij 56 jaar oud was (dus omstreeks 1690) begon hij zich met ijver op de schilderkunst toe te leggen en nam daartoe les bij Michiel Carrée. Houbraken - die Carrée zelf heeft ondervraagd - verhaalt ons dat Visscher zoo ijverig was, dat hij somtijds bij zijn leermeester reeds om vijf uur des ochtends begon en niet vóór donker ophield. Op 18 Juli 1692, toen in Amsterdam een vrij hevige aardschok gevoeld werd, was Visscher juist bij Carrée op zolder aan het werk; een bierstelling rolde toen van den eenen hoek van de zolder naar den anderen,
hetgeen Carrée de vraag ontlokte waarom Visscher zulk een leven maakte. Dat Houbraken dit kleine voorval opteekende, maakt zijn verhaal wel authentiek; onbegrijpelijk is dan ook, waarom men steeds aan de waarheid ervan heeft getwijfeld. Zijn ondertrouwacten onderteekent hij in 1657 met Johannes Visscher, in 1675 met Jan de Visscher.
Zijn gravures vindt men opgesomd bij Wessely, Nagler en Wurzbach. Zij bestaan uit portretten (bijzonder fraai zijn die van Cornelis Catsius, Abraham van der Hulst, Thadaeus Lautmannus en Michiel de Ruyter), verder voorstellingen van allerlei aard naar Cl. Berchem, Ostade, Ant. van Dijck, Jan van Goyen, Lievens, Joh. van Noort, Corn. de Visscher e.a. Schilderijen van zijn hand zijn niet bekend.
Johannes de Visscher bereikt niet de hoogte van zijn ouderen broeder Cornelis, maar is toch een kunstenaar van beteekenis. Vooral zijn gravures naar Berchem zijn meesterlijk. Wessely toont aan dat beide broeders somtijds hebben samengewerkt.
Er bestaat van hem een portret gegraveerd door C. van Noorde met opschrift ‘Jan Visscher konstig schilder en Plaatsnyder geboren te Amsterdam 1636’; voorts prenten door J.E. Marcus en J.E. Wessely.
Zie: Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders III, 76, 183;