[Talesius, Quirinus]
TALESIUS (Quirinus), Quirijn Direksz., genaamd Talesius, geb. te Haarlem 12 Jan. 1505. Zoon van Theodoricus van Lipsen en Maria Jansdr. Toorenburg. Hij verwierf te Keulen den graad van meester in de beide rechten en was zulk een bekwaam latinist, dat Erasmus hem in 1524 heeft benoemd tot zijn ‘famulus’, of schrijver voor de latijnsche brieven en handschriften. Zeven jaar bleef hij in dienst bij Erasmus te Basel, die hem ook meermalen het bezorgen en afhalen van brieven in Engeland en de Nederlanden opdraagt. Herhaaldelijk prijst Erasmus hem in zijn brieven, als: ‘quo nemo alius mihi servivit amantius’ en ‘quem commendo, non ut famulum, sed ut filium mihi carissimum’ (1528). In een zijner ‘Colloquia’, ‘Astragalismus’ (het dobbelspel) voert Erasmus hem op als een der sprekers, en maakt hij geestige woordspelingen op zijn naam, met ‘talus’ dobbelsteen en ‘talasios’ wolwever, het beroep van diens vader, die eens aan Erasmus een stuk zwart laken gegeven had voor zijn mantel. Erasmus heeft aan Talesius de correctie van zijn ‘Colloquia’ toevertrouwd, die er eenige te ruwe uitdrukkingen in heeft veranderd. Erasmus schonk hem in Maart 1529 150 kronen. In 1531 keert hij op zijns vaders verlangen naar Haarlem terug, waar hij verschillende waardigheden in het stadsbestuur bekleedde, o.a. was hij, te beginnen met 1543, tienmaal burgemeester. Hij zette de wolweverij voort, die hem zeer voordeelig was. Talesius huwde een weduwe met kinderen, Haasje Dircksd., bij wie hij nog twee zoons en drie dochters had. Zijn dochter Ursula werd begijn. Zijn streng katholieke beginselen maakten hem bij de opkomende Gereformeerden zeer verdacht; hij werkte de hervorming sterk tegen. Voor zijn lijfsbehoud wilde hij toen
uitwijken naar Keulen; maar bedacht zich halverwege, omdat hij meende de stad niet aan het gevaar te mogen overlaten. Bij het beleg in 1572 door de Spanjaarden, werd Talesius gevangen gezet, verdacht van met den vijand gemeenschap te hebben. En toen eenige haarlemsche burgers als ketters gedood waren, werd de burgemeester uit weerwraak ten aanzien van den vijand, op de wallen opgehangen, terwijl ook zijn vrouw en zijn dochter Ursula door de woedende menigte werden gedood, den 27sten Mei 1573.