wien hij bij Hooft te Muiden kwam (S. behoorde echter niet tot den - overigens veel later gevormden - eigenlijken ‘Muiderkring’, zooals dikwijls foutievelijk beweerd wordt). S. moet een uitmuntend leeraar geweest zijn. Zijn vermaardheid als zoodanig blijkt ten volle uit den ruimen kring plaatsen, waar een aantal buitenlandsche leerlingen vandaan kwamen: Hamburg, Dümitz, Hannover, Berlijn, Halle, Leipzig, Dantzig en Koningsbergen. Tot zijn nederlandsche leerlingen behoorden o.a. Claude Bernart (Gr. Kerk Deventer), Willem Jsz. Lossy (N. Kerk Amst., zie dit dl. kol. 528) en de dilettanten Dr. C. Gsz. Plemp en Christina v. Erp, Hooft's eerste vrouw. Onder zijn elf bekende buitenlandsche leerlingen vindt men eenige van Duitschland's meest vooraanstaande musici uit de 17e eeuw, o.a. Samuel Scheidt, Paul Siefert en Heinrich Scheidemann. S.'s invloedssfeer, verbreid door zijn leerlingen, strekte zich uit tot Warschau en Stockholm. Alleen al te Hamburg was de organistenplaats aan de drie voornaamste kerken door drie leerlingen van S. bezet.
Hoewel S. roomsch-katholiek geboren is, valt door de geaardheid van zijn werk met groote zekerheid te zeggen, dat hij tot het hervormd geloof moet zijn overgegaan, zoodat wij in hem een van de eerste groote hervormde toondichters zien. S. was tevens de laatste uit de lange rij beroemde toondichters, die de nederlandsche stam heeft voortgebracht gedurende de 15e en 16e eeuw. Van Noord-Nederland is hij mèt Obrecht de belangrijkste figuur op muzikaal gebied. S.'s werk staat juist op den tijd van overgang tusschen de middeleeuwsche muziek met haar harmonisch-onbestemde kerktoonsoorten en den klassieken tijd met zijn strakheid in toonsoorten en scherp uitgesproken harmonische formules; zijn werk is daardoor reeds meer harmonisch-contrapuntisch dan dat der voorafgaande tijden en wijst als zoodanig op den komenden tijd. S.'s levenswerk is tweeledig. Aan den eenen kant vocaal, met als middelpunt de 4-8-stemmige compositie van de 150 psalmen, een reusachtige arbeid, dien hij volledig volbracht heeft en die een monument van nederlandsche, hervormde muziek is; aan den anderen kant instrumentaal (voor orgel of clavecimbel), waardoor hij, behalve door zijn grooten invloed op het orgelspel in de Nederlanden en Noord-Duitschland, zijn voorname plaats in de muziekgeschiedenis verkregen heeft. Voor zijn tijd munt dit instrumentaal werk uit door de uiterst kunstzinnige en fantasievolle wijze, waarop S. 1e de toenmalige fantasie (fuga), 2e de variaties over wereldlijke liederen en dansen, 3e de toccata schreef. Bovendien is hij de schepper van de koraal-variatie als reeks, en van de 3-deelige echo-fantasie (een sindsdien verdwenen muzikale vorm). Vanzelfsprekend heeft ook S. onder invloed gestaan van buitenlandsche scholen (Venetië en Engeland), maar die invloed is veel geringer dan meestal voorgesteld wordt en wat de laatste betreft, is het nog zeer de vraag, hoe deze invloed het meest gewerkt heeft: van de engelsche componisten (virginalisten) op S. of omgekeerd
(de engelsche toondichters, waarom het hier gaat, waren van ongeveer denzelfden leeftijd als S.). Tegenover beide scholen neemt S. een zeer eigen plaats in: orde en evenwicht in bouw, bondigheid en scherpe karakteristiek der muzikale gedachten, klaarheid en doorzichtigheid in de stemvoering zijn kenmerkende eigenschappen van al zijn werk, die het hierdoor zeer doen afsteken tegen dat van tijdgenooten. S.'s invloedssfeer was bijzonder groot en zijn werk (vocaal - gedrukt, en instrumentaal - handschrift) is dan ook verspreid