(Hamb. 1785), en een nederlandsche: Historie der verbasteringen van het christendom (Dordr. 1784). Dit werk maakte ook in ons land grooten opgang. De schrijver werd in 1786 benoemd tot lid van de Hollandsche maatschappij der wetenschappen te Haarlem en in 1794 van het Bataafsch genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam. De zuidhollandsche synode van 1785 echter besloot tot de oprichting van een Genootschap ter verdediging van den christelijken godsdienst, ‘inzonderheid tegen derzelver hedendaagsche bestrijders’ als Priestley. Weldra konden zij de Prijsverhandelingen aanbieden van drie godgeleerden: Cornelis Gavel (zie dl. III, kol. 432), Abdias Velingius (zie boven in dit artikel, regel 7) en Segaar (zie Catalogus bibl. dpsgz. gem. Amst. I, 5). Hiertegen schreef Paulus van Hemert (zie dl. VII, kol. 548 v.) onder den schuilnaam Paulus Samosatenus. Petrus Hofstede (zie dl. IV, kol. 762) schreef over van Hemert aan Meinard Tydeman, toen hoogleeraar te Harderwijk (zie dl. II, kol. 1464-66), d.d. 6 Febr. 1788: ‘Het werk is in een goeden, vloeijenden en verstaanbaren styl (en evendaarom dies te gevaarlijker) maar voor het overige sophistisch en impertinent geschreven. De leer van Athanasius...., zooals die in de artikelen onzer nederlandsche geloofsbelijdenis is overgenomen, wordt door dien stouten Samosatener brabbeltaal genoemd’. Deze Prijsverhandelingen in één deel zijn de voorloopers van de
bekende verhandelingen van het haagsche genootschap (1787-1862 enz.) (zie Brinkman's Catalogus (1850-82), 1212 en Bibl. theol. et phil., Burgersdijk en Niermans, 231-234). Zijn laatste werk, ons bekend, is: Drie dankredenen op den eersten verjaardag van Utrechts verlossing..... uitgespr. 16 Sept. 1788 door H. Weyland, Jac. Hinlopen (zie dl. VIII, kol. 776 v.) en in de Nicolaïkerk door C. Segaar (Utr. 1788).
Zijn door C. van Geelen geschilderd portret is in de universiteit te Utrecht; een schilderij door een onbekende was in de verk. der coll. P. Roelfsema te Groningen; prenten door L. Brasser en een onbekend kunstenaar. Hieronymus van Alphen schreef een vers onder zijn portret.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 334 v.; Kerkelijk Handboek (1907), Bijl., 103; (1909), Bijl., 130; (1910), Bijl., 166, (1914), Bijl., 166; R. Arrenberg, Naamregister van nederduitsche boeken tot 1787, 421; Alphabetische naamlijst van boeken enz. (1790-1831), 7 (Acta litt. soc. Rh.-Traj.), 283 (Isocrates), 550, 626; (1833-49), 697; Brinkman's Catalogus van boeken enz. (1850-82), 1212; Catalogus van.... de bibliotheek der Ver. dpsgz. gem. te Amsterdam I (Amst. 1885), 5, 6, 33, 97, 167; Bibliotheca theologica et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), 231-234, 578, 796 (no. 819); C. Sepp, Bibliotheek van Nederl. kerkgeschiedschrijvers (Leid. 1886), 64; J.l. van Doorninck, Bibliotheek v. nederl. anonymen en pseudonymen ('s Gravenh., Utr. [1870], 357 (no. 3467); dez., Vermomde en naamlooze schrijvers I (Leid. 1883), 547; Catalogus v.d. Grotius-tentoonstelling te 's Gravenhage 13-28 Juni 1925 (Leid. 1925), 75; J.P. de Bie, Het leven en de werken van Petrus Hofstede (Rott. 1899), Bijl., 72 v., 108 v.; H.U. Meyboom, Clemens Alexandrinus (Leid. 1912), 20, 132, 135, 146, 174, 252; dez., Clemens Alexandrinus, Vlechtwerken, Hoedanig een rijke zalig wordt (Leid. 1915) in de serie: Oud-Christ. geschriften in nederl. vertaling; W.J. Kühler, Het socinianisme in Nederland (Leid. 1912), 278 v.; J. Lindeboom, Gesch. v.h. Vrijzinnig Protestantisme I
(Assen 1929), 153;