[Royen, Mr. David van (1)]
ROYEN (Mr. David van) (1), geb. te Leiden 5 April 1699, overl. ald. 22 Febr. 1764, zoon van Mr. Jan Davidsz. v.R. en van Cornelia van Groenendijck. Hij studeerde te Leiden en promoveerde aldaar 5 Febr. 1720 op een Dissertatio juridica inauguralis, de finibus regundis.... (L.B. 1720). Hij komt voor als griffier in 1721, raad in 1728, secretaris in 1732 en pensionaris van Leiden 18 Juni 1749, secretaris van den Raad van State 1758 en rentmeester van het Kapittel ten Hoogenlande. Hij was lange jaren (1725-53) secretaris van curatoren der leidsche hoogeschool en maakte zich in die betrekking zeer verdienstelijk. In 1738 werd hem de moeilijke taak opgedragen om Boerhave, door een ongeneeslijke kwaal aangetast, met zijn zwakken toestand bekend te maken en hem tevens te raadplegen over een waardigen opvolger (zie Navorscher (1918), 479). De wijze, waarop hij dit deed en de gunstige opvatting van den christen-wijsgeer werd door v. Royen in een rapport aan curatoren en burgemeesters meegedeeld en is opgenomen in de Bijlagen (IX) van Siegenbeek's Gesch. der Leidsche hoogesch. II, 391. Na den dood van Burman, 31 April 1741, werd hem het provis. toezicht over de acad. bibliotheek toevertrouwd. Hij zorgde op uitnemende wijze zoo voor den catalogus als voor de uitbreiding der bibliotheek, en mede voor een goede rangschikking der oudheden door Papenbroek geschonken. Curatoren gaven in 1741 een blijk van waardeering aan den ijverigen en kundigen man door de aanbieding van een zilveren geschenk, ter waarde van ƒ 500, met een toepasselijk opschrift door Oudendorp ontworpen.
In zijn ledige uren beoefende hij de latijnsche dichtkunst en dat hij daarin niet onervaren was, bewijzen de stukjes door L.v. Santen, opgenomen in zijn Deliciae poëticae.
Van Royen huwde te Leiden 4 Dec. 1725 met Catharina van den Bergh, geb. 4 Sept. 1700, overl. 31 Dec. 1779, dochter van Johan en