school herdacht in een treffend Carmen seculare in natalem ducentesimum Academiae Batavae quae est Leidae (L.B. 1775). In dat jaar werd hem eervol ontslag verleend. Hij bleef echter de dichtkunst getrouw en sprak in tegenwoordigheid van den Prins-erfstadhouder, die daartoe van het Loo overkwam, in de gehoorzaal een dichtstuk uit: Otium carmine elegiaco celebratum (L.B. 1776). In 1778 verscheen een bundel Poemata (L.B. 1778. A.v. Royen gaf nog in het licht: Buiten-rust of het buitenleven van eenen christenwijsgeer, dichter en natuuronderzoeker geschetst. In vrije navolging van het Latijnsche gedicht door Liberius Philomusus (Amst. 1776); zijn Otium werd vertaald door W. Bilderdijk en verscheen als: Landrust. Gedrukt voor het Genootschap: Kunst wordt door arbeid verkregen (Leyden 1777). Deze gedichten waren waarschijnlijk geënspireerd door zijn verblijf op ‘Duynsigt’ onder Oegstgeest, welk landgoed hem toebehoorde.
Van Royen huwde te Leiden 19 Oct. 1734 met Adriana Johanna Wesselius, geb. te Purmerend 20 Jan. 1705, overl. te Leiden 25 Febr. 1769, dochter van prof. Johannes W. en van Adriana v. Ruytenburg. Zij hadden vier zoons, waaronder Jan (2), die volgt.
Zijn door H. van der Mey geschilderd portret is in de universiteit te Leiden, een door A. van Halen voor zijn Panpoeticon batavum geschilderd miniatuur in het Rijksmuseum te Amsterdam. L. Springer vervaardigde een prent naar H. v.d. Mey.
Regt