ten heeft den aandagt zijner landgenooten bezig te houden’ de fabels zijn gevolgd naar Hagedorn, Lessing, Gleim, Nicolaï en Weisse. Vervolgens verschenen anoniem: Dichtlievende rhapsodiën (ald. 1779), veelal eveneens naar genoemde dichters, benevens naar Gellert en verschillende fransche en engelsche auteurs en: Proeven van dichtlievende kleinigheden, tot uitspanning van den geest (ald. 1780), naar Uz, von Haller, von Kleist, Weisse, le Brun, la Fermière en Pope. Onder zijn naam verschenen weer: Liedjes voor kinderen (ald. 1781), een vrije vertaling van de in 1767 verschenen Lieder für Kinder van Chr. F. Weisse.
Een zekere bekendheid verwierven zijn Galante dichtluimen, een bundel vrij obscene erotische poëzie, in 1780 verschenen zonder vermelding van plaats, uitgever of auteur. Deze bundel is opnieuw uitgegeven door de firma Mulder II (A.H. van Gorcum, dl. I, kol. 955) te Amst. in 1859, daarna door Mr. A. van Brussel (ps. voor Ant. Ad. Thierrij Visscher, zie art. in dit dl.) o.d.t. Galante dichtluimen door Hendr. Riemsnijder en Willem Bilderdijk. Met een inl. door J. van Vloten (Amst. 1869 en z.j.). Alle deze vier uitgaven zijn thans zeer zeldzaam. Er is over gestreden of dit werk, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, van de hand van Bilderdijk is. Tollens schreef den bundel geheel toe aan laatstgenoemde, zie een art. in de Vad. letteroefeningen (1849, II, 646), benevens een hs. aanteekening in een ex. der uitgave van 1780, gefacsimileerd in die van 1869. Van Vloten was van meening, dat èn Bilderdijk èn Riemsnijder aan den bundel debet waren, zie diens Wie is de auteur der Galante dichtluimen in de Ned. Spectator (1867, 415) en de inleiding van de uitgaaf van 1869. Deze schrijver fantaseerde zelfs in verband hiermede de identificatie van den dichter Ferdinand Dobbrauski, over wien Bilderdijk in zijn brieven in 1779 spreekt, met Riemsnijder. Daartegenover verdedigde A. de Jager de ongetwijfeld juiste meening, dat de gedichten geheel van de hand zijn van Riemsnijder, al laat hij de mogelijkheid open, dat de poëtische inleiding door Bilderdijk werd geschreven, zie het Alg. letterlievend maandschrift (1857, II, 185), Ned. Spectator (7 Maart 1868), Ned. Museum (1874, II, 10-25) en Bibliografische adversaria (II, 1874-75, 44). Den doorslag geeft vooral, dat de Jager onder oogen heeft gehad een hs. van Riemsnijder zelf,
waarin deze een volledige opgave geeft van zijn in druk verschenen geschriften; daaronder komt ook voor de Galante dichtluimen. Ds. Marron, die een intieme vriend was van den dichter, noemt hem trouwens ook als den schrijver. Men zie een en ander vrijwel volledig behandeld bij: R.A. Kollewijn, Bilderdijk, zijn leven en werken (1891, I, 102-106); de schrijver komt aldaar echter niet tot een zeker resultaat.
Riemsnijder schreef nog: Ode aan myne welmeenende landgenooten ('s Graav. 1781, Knuttel 19682) en in proza: Het groot concert der vorsten (ald. 1781, Knuttel 19489) en Catechismus voor den oeconomischen tak (ald. 1781); bovendien de volgende vertalingen (volgens bovengenoemd hs. Riemsnijder, zie: Bibl. adversaria II, 44): Lucina sine concubitu. Memorie aan de Kon. Soc. der Wetenschappen te Londen. Waarin.... bewezen word, dat een vrouw zonder toedoen eens man zwanger worden en kinderen baren kan. [Door Abr. Johnson en John Hill.] Naar de 4e Eng. dr. Uit het Hoogd. vert. (den Haag 1778, 2e dr. ald. 1779, beide drukken met een schertsende voorrede van den vertaler); Vry-metselary der vrouwen. Uit het Fr. en Hoogd. vert. (z. pl. 1778); Nathan