[Riemsdijk, Mr. Jeremias Cornelis Faber van]
RIEMSDIJK (Mr. Jeremias Cornelis Faber van), geb te Haarlem 3 Juni 1786, overl. te 's Gravenhage 6 Oct. 1863, was de zoon van Mr. Izebrandus Johannes Faber v. Riemsdijk, schepen, later burgemeester van Haarlem, en Ignatia van Beek. Hij studeerde te Utrecht, waar hij in 1802 werd ingeschreven en waar hij 15 Mei 1807 in de rechten promoveerde op een dissertatie De crimine, quod vulgo laesae majestatis in specie dicitur.
Hij zette zich te 's Gravenhage als advocaat neder en kwam op het kantoor van Fannius Scholten (dl. II, kol. 1295), die, ofschoon zijn zwager, hem zeer streng behandelde en zelfs zijn werk somtijds in woede verscheurde. Van Riemsdijk meende later, dat hij zijn werkkracht aan die strengheid verschuldigd was.
Op 27 Juni 1811 werd hij tot een der 4 adjunctmaires van 's Gravenhage benoemd en op 3 Aug. d.a.v. tot lid van den arrondissementsraad van 's Gravenhage. Even onbeduidend als laatstgenoemde betrekking was, even belangrijk was de eerste, vooral omdat de maire van Schinne veel afwezig was en zijn ambtgenooten in deze moeilijke tijden veel aan hem overlieten. Hij bleef tegelijk advocaat en associeerde zich omstreeks dezen tijd met Scholten.
In het laatst van Oct. en het begin van Nov. 1813 was hij, wegens verblijf van van Schinne te Parijs en abstinentie zijner ambtgenooten, waarnemend maire. Hij achtte het, hoewel even goed vaderlander, niet verstandig, zich bij van Hogendorp (dl. II, kol. 587) en de zijnen te voegen, omdat hij een eed aan den franschen Keizer gedaan had en het handhaven der orde in de stad aan hem opgedragen was. Daarin slaagde hij voortreffelijk. Nadat de prefect de Stassart (dl. V, kol. 800) gevlucht was, gaf hij 18 Nov. 1813 het bestuur der stad over aan Slicher, 't Hoen en Bachman, die voor 1811 leden van het bestuur geweest waren.
Hij wijdde zich nu geheel aan zijn praktijk en toen Scholten, die 16 Dec. 1813 tot president van raad en rekenmeesteren der rijks domeinen benoemd was, het daarmede in 1816 te volhandig kreeg, trok deze zich uit de associate terug. Van Riemsdijk heeft sedert geen associé meer gehad.
Bij de oprichting der Maatschappij van weldadigheid door van den Bosch (dl. II, kol. 221) werd hij een der bestuursleden. Hij heeft als zoodanig veel gedaan. Hij was lang de rechtsgeleerde raadsman der maatschappij. Ook werd hij omstreeks dezen tijd de rechtsgeleerde raadsman der stad 's Gravenhage. Op 15 Juli 1837 werd hij bovendien tot landsadvocaat benoemd.
In Nov. 1839 werd hij door de regeering met Brugmans (dl. IV, kol. 325) belast met een geheime zending naar Brussel. Op 7 Oct. 1839 werd hij tot lid van den raad der stad 's Gravenhage gekozen. Zijn medeleden kozen hem 25 Nov. 1840 tot lid der Provinciale staten van Zuid-Holland.
Hij werd wegens aan den lande bewezen dien-