bogen kon wel 3 Nov. 1812 zijn intrede houden als hoogleeraar in de geschiedenis te Leiden, maar hij overleed spoedig.
Zijn ouders waren Coenraad Regenbogen en Margaretha Holmers. Zijn vrouw heette Sibilla Ede. Hij had zes kinderen.
Over zijn verhouding tot Johannes Anthony Lotze en A. Bruining zie dl. IV, kol. 330 en dl. IX, kol. 624 v.
Wij vermelden nog het volgende:
Het Haagsche genootschap bekroonde zijn verhandeling: Abraham als een vader des huisgezins ter navolging voorgesteld (1798); evenzoo: Wederlegging van het gevoelen dergenen die voorgeven enz. (1801) (vgl. dl. IX, kol. 624); evenzoo: Wederlegging redenen zijn dat in de begrippen der menschen van het gevoelen dergenen die stellen dat er gegronde omtrent het wezentlijke der voornaamste waarheden van het Christendom van tijd tot tijd verandering behoort te komen, en dat men bij den toenemenden trap van kunde en beschaving thans onmogelijk daaromtrent zoo mag denken als men vóór twee eeuwen of vroeger gedagt heeft (1801). Hierop volgde: Verdeediging van den geopenbaarden godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche bestrijders, twee deelen (Amst. 1802-03). Spoedig daarop verscheen hetgeen hij sprak bij de overdracht van zijn rectoraat op 1 Juni 1804: Oratio de theologo perfecto (Leov. 1804). Boeles (t.a.p.) geeft daarvan een uitvoerig verslag. De eischen, aan theologen te stellen, zijn hoog. Hij waarschuwt tegen roekeloosheid en onbedachtzaamheid, prijst aan: liberaliteit, verdraagzaamheid, rondheid en vrijheid van geweten, en wekt op zich te wachten zoowel voor de schuchterheid van Erasmus als voor den overmoed van Luther, als voor de scherpte van Calvijn. Veel wordt afgedongen op Augustinus enz. onder de ouderen, terwijl ook onder de nieuweren noch Grotius noch anderen genade vinden in zijn oog.
Met anderen had hij een werk uitgegeven: Verstrooide gedachten over verschillende onderwerpen. In 1806 verscheen te Franeker daarvan een vierde stuk, geheel door hem geschreven, dat hem in conflict bracht met de Bibliotheek van theologische letterkunde, verschenen sedert 1803 (vgl. wederom dl. IX, kol. 624) en met de Vaderlandsche Letteroefeningen. Hierna is uitgegeven zijn: Christelijke godgeleerdheid naar de behoefte van deezen tijd (Workum [of 's Gravenh.?] 1811), dat zeer veel tegenstand ontmoette. Eindelijk verscheen na zijn dood een bundel Leerredenen (Dordr. 1814).
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 153-159, 681; W. Eekhoff, De levensloop van J.H. Regenbogen en zijn invloed op de hervorming van de Ned. Herv. Kerk in Godgeleerde Bijdragen (1867), ook afzonderlijk (Leeuw. 1867); Kerkelijk Handboek (1911), Bijl., 151, 162, 184; T.A. Romein, Naamlijst der pred..... van Friesland (Leeuw. 1886), 234, 371, 413; Archief v. Kerkgesch. V (1834), 259, 261, 264, 289; W. Mallinckrodt, Over de geschiedenis en de werkzaamheid van J.H. Regenbogen in Geloof en vrijheid (1909), 287; W.B.S. Boeles, Frieslands hoogeschool en het Rijksathenaeum te Franeker II (Leeuw. 1879), 690-711; Alphabetische naamlijst van boeken enz. (1790-1831), 498; Bibliotheca theologica et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), 513; L. Knappert, Gesch. der Ned. Herv. Kerk II (Amst. 1912), 235 v., 248; J. Reitsma, Gesch. v.d. Hervorming en de Herv. Kerk der Nederlanden, 4e dr. (Utr. 1933), 454-456; J.I. van Door-