Rappard gebleven. Zij hadden elkaar in Utrecht leeren kennen in ‘de Schelvischclub’, waar vroolijke avonden werden gehouden. Van Rappard maakte er illustraties voor de convocatie-biljetten. Technisch trachtte hij zooveel mogelijk vooruit te komen, waartoe hij 's avonds nog teekende op de vereeniging ‘Kunstliefde’. Zijn werk draagt dan een ernstig karakter. Als hij 28 jaar is, gaat hij nog eens naar de academie om naar model te schilderen. 3 jaar later vestigt hij zich, thans getrouwd, te Santpoort, en van hieruit trekt hij veel naar Haarlem, waar hij zijn onderwerpen zoekt in de katoenweverij van de Poll. 's Avonds werkt hij op het haarlemsch teekengenootschap ‘Kunst zij ons doel’. In dezen tijd voltrekt zich een verandering in zijn kunstopvatting. Hij is een zeer bescheiden kunstenaar, die altijd onvoldaan bleef over zijn werk, zelfs zoo, dat hij het niet graag aan anderen liet zien. Wanneer hij in 1892 sterft, heeft hij kort te voren gezegd, dat hij niets had kunnen bereiken van wat hij gewenscht en gewild had. Zelfs zijn beste vrienden konden eerst na zijn dood zijn oeuvre volledig leeren kennen. Zijn weduwe legateerde het aan den schilder Wenckebach om het meer bekend te maken. In verschillende collecties is van Rappard verlegenwoordigd. Het Rijks-prentenkabinet te Amsterdam bezit 70 teekeningen van hem.
Zijn portret bestaat als prent van J.H. Hoffmeister.
Zie: U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Künstler XXVIII (1934), 19; G.H. Marius in Onze Kunst (1913) I, 189-205.
van Guldener