zijn stillevens. P. noemt zich in dien tijd glasschrijver, ook schlilder. Zijn jongere zwager, Willem Bartius, schilderde evenals P. vooral ook gezelschapsstukken. Den 14. Oct. 1631 verwierf P. het burgerrecht van Amsterdam en leerde er Lastman, Moeyaart, Pynas kennen, hetgeen te zien is aan zijn schilderijen met bijbelsche voorstellingen. In 1639 en volgende jaren drijft P. een goudleerfabriek te Amsterdam. Hij teekent in 1643 de ruiters van den intocht van Henriëtte Maria van Engeland in Amsterdam. In 1646 was hij ook in die stad. Hij schijnt zeer eenvoudig geleefd te hebben en werd zes jaar later van uit de Beulingestraat begraven. P. heeft gezelschapsstukken, stillevens en landschappen geschilderd, ook een enkele bijbelsche voorstelling. Zijn genrestukken doen denken aan Codde, Duyster, Pot. Hij schijnt een bijzonder talent gehad te hebben, om andere schilders na te volgen. Naar hem hebben prenten gemaakt o.a. P. Nolpe, G. de Heer.
Zie: U. Thieme u. F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler XXVII (1933), 307 (door R. Juynboll); A. von Wurzbach, Niederländisches Künstlerlexikon II (1910), 354.
J.M. Blok