de lessen aan de hoogeschool volgde. Vervolgens kwam hij, na de doctorsbul aan die universiteit behaald te hebben, aan het hof van koning Lodewijk XIV van Frankrijk, tot wiens kamerheer hij werd benoemd. Aangezien hij echter liefdesbetrekkingen had aangeknoopt met een aanzienlijke dame uit 's Konings onmiddellijke omgeving, moest hij uit Frankrijk vluchten. Hij vestigde zich toen wederom te Groningen en werd bij resolutie van 9 Dec. 1674 in plaats van den overleden Dr. Gerbrandus Haeck tot syndicus der Ommelanden benoemd. Ook was hij erfschepper van het zijlvest der Drie Delfzijlen en curator der hoogeschool. Hij was den 6den Jan. 1680 gehuwd met Anna Elisabeth Rengers (geb. in 1657), dochter van Osebrant Johan R. heer van Slochteren en Fraylemaborg; zij vestigden zich op den borg Klein Martijn te Harkstede, op 14 April 1680 door hen uit den boedel van kapitein Johan Jacob Reinkingh aangekocht. Eveneens kocht hij in 1690 Fraeylemaborg en de heerlijkheid Slochteren uit den met schulden bezwaarden boedel van zijn minderjarigen zwager Evert Rengers. Terzelfder tijd was hij ook in het bezit gekomen van het vergevingsrecht der kerk te Harkstede. Daar hij van plan was een nieuwe kerk aldaar te bouwen, waarvoor zeer veel geld van noode was, leende hij 15 Juli 1691 van stadhouder Willem III de som van 70.000 caroligulden, terwijl Fraeylemaborg onder hypotheek werd gesteld. De eerste steenlegging van het nieuwe kerkgebouw had op 20 Juni 1692 plaats, de plechtige inwijding er van volgde op 18 April 1700. Zijn echtgenoote Anna Rengers overleed 12 Aug. 1704, zonder kinderen. Piccardt benoemde toen tot zijn erfgenaam bij testament van 20 Sept. 1704 een kleinzoon van zijn broeder Johan, nl. Johan Piccardt (die volgt). Hij is ook bekend geworden als letterkundige en heeft eveneens
het ambt van richter in de beide Harksteden bekleed. Hij werd naast zijn echtgenoote in de door hen gebouwde kerk te Harkstede ter aarde besteld.
Zijn portret is geschilderd door N. Maes, waarnaar een prent werd gemaakt door P. Landry; een schilderij door J. Sterrenberg is in de coll. van douair. Thomassen à Thuessink van der Hoop te Slochteren.
Zie: B. Lonsain, Henric Piccardt en zijn nalatenschap in Groningsche volksalmanak (1928), 113-127 (met portret).
Verzijl