[Panhuys, jhr. Constantijn Arnoud Ernest Andries van]
PANHUYS (jhr. Constantijn Arnoud Ernest Andries van), geb. te 's Gravenhage 17 Sept. 1811, overl. aldaar 4 Juni 1895, was de zoon van Jean van Panhuys en Louise Constance de Beveren. Hij werd bij de oprichting der Koninklijke militaire academie cadet der cavalerie en kwam, toen deze inrichting tijdelijk gesloten werd, 3 Sept. 1830 in dienst bij de lansiers. Op 30 Apr. 1832 werd hij tweede luitenant à la suite bij de huzaren. Van 1830 tot 1834 diende hij bij het mobiele leger en maakte den Tiendaagschen veldtocht mee.
Hij werd op zijn verzoek met het oog op zijn voorgenomen huwelijk op 30 Apr. 1834 met ingang van 1 Mei eervol uit den militairen dienst ontslagen. Hij zette zich neder te Vorden, werd daar 28 Sept. 1840 tot raadslid gekozen en 20 Juni 1846 werd hij benoemd tot burgemeester en secretaris van Vorden.
Op 1 Juni 1841 werd hij door de eigenerfden in het kiesdistrict Zutfen tot lid der Provinciale staten van Gelderland gekozen. Toen hij tegen Juli 1847 periodiek optrad, en volgens het reglement slechts een in plaats van twee leden gekozen mochten worden, viel hij 1 Juni 1847 af. In Jan. 1848 koos de Geldersche ridderschap hem evenwel weder tot lid. Ook op 3 Sept. 1850, na de invoering der Provinciale wet, werd hij in het district Zutfen herkozen.
Op 9 Nov. 1852 werd hij als candidaat der liberale partij in het district Zutfen tot lid der Tweede Kamer gekozen. Hij nam nu 6 Jan. 1853 ontslag als lid der Staten en verkreeg 28 d.a.v. op zijn verzoek eervol ontslag als burgemeester.
Als een donderslag uit helderen hemel kwam de ontbinding der Kamer in Apr. 1853 en als gevolg daarvan de verkiezing van 17 Mei d.a.v. Daarbij werd hij gelijk een groot aantal liberalen niet herkozen.
Het op 10 Mei 1853 in het district Ruurloo gekozen lid der Staten Mr. W. baron van Heeckeren van Kell nam, ten einde van Panhuys althans voor dat lichaam te herkrijgen, zijn benoeming niet aan en nu werd van Panhuys 8 Juni tot lid der Staten gekozen. Bovendien werd hij 19 Juli d.a.v. gekozen tot lid van den Gemeenteraad van Vorden en 29 Sept. d.a.v. tot wethouder; als zoodanig nam hij in 1856 ontslag.
In Nov. 1859 nam hij ontslag als Statenlid en als raadslid en verhuisde hij naar 's Gravenhage. Op 21 Mrt. 1864 werd hij benoemd tot rijkscommissaris bij de Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen en 10 Jan. 1866 bovendien in datzelfde ambt bij de Hollandsche ijzeren spoor-