eersten: 1762. Dit was zóó ongelukkig dat haar man naar Indië scheep ging. Van hem heeft men daarna niets meer vernomen. Voor een erfenis op haar hoofd, naar Amsterdam gegaan, lokte een in Messina benoemd consul haar mee over Parijs. Hij verliet haar echter; zij reisde van Zuid-Frankrijk terug en kwam terecht in het lichtzinnige, wufte leven van de fransche hoofdstad. In 1778 droeg minister Maurepas haar op in Amsterdam de meeningen der Hollanders te vernemen betreffende den amerikaanschen vrijheidsoorlog. Door een en ander kreeg zij ernstiger inzichten, vooral na het bijwonen van de vrijheidsverkondigingen in het Palais Royal. Ondanks haar sociale bewustwording sloot zij zich na 1787 niet bij de uitgeweken Patriotten aan, maar bleef de kleine partij der Oranjedemocraten getrouw.
In 1789 greep haar de Revolutie.
Na eerst in Creil-Sur-Oise met de bekommernissen der verdrukten te hebben kennis gemaakt, ging zij zich in Parijs aansluiten bij de Cercle Social van Fauchat en de Confédération of Société des Amis de la Vérité, waarvoor zij zelfs in Nov. 1790 in het openbaar optrad. Zij maakte opgang. De raadpensionaris van de Spiegel benoemde haar tot zijn correspondente. Zij kwam daardoor in conflict met een journalist en werd 29 Juli 1791, onder beschuldiging van spionnage voor den koning van Pruisen ten behoeve van Lodewijk XVI, gevangen genomen. Hoewel, wegens gebrek aan bewijs, vrijgesproken, bleef men haar wantrouwen.
Het was haar duidelijk geworden, dat bij den strijd voor de menschenrechten, alleen die voor den man werden bedoeld. Zij verhief haar stem voor de rechten van de vrouw, voorloopig niet zonder succes. Men liet echter niet van haar af. Zoo vroeg en verkreeg zij van min. Lebrun een plaats bij de geheime diplomatie in Holland en ontkwam aan de Terreur, Oct. 1792. Door Lebrun's dood (guillotine), en Dumouriez' inval, kwam zij in geldverlegenheid, waar de stadhouder haar uit hielp. De Bataafsche republiek bracht haar in 1795 als gevangene, met den raadpensionaris v.d. Spiegel en Bentinck van Rhoon, op het kasteel te Woerden. Na 3 jaar vrijgelaten, is men verder haar spoor geheel kwijt geraakt. Waarschijnlijk is zij op hoogen leeftijd overleden. In de Prov. Gron. Crt. en de Opregte Haarlemmer 30 Dec. 1830 werden n.m. haar schuldeischers opgeroepen in verband met haar overlijden in Frankrijk.
De beteekenis van haar persoon ligt in haar strijd voor de vrouwenrechten, tegelijk in Engeland opgevat door Mary Wollstonecraft. Zooals deze met de pen streed, voerde Etta Palm het woord (afgezien van artikelen in de Bouche de fer). Zij wilde een goede opvoeding voor het meisje, en stichtte een instituut, een leerlingstelsel.
Aan het hoofd van een vrouwendeputatie vroeg zij op Zondag 1 April 1792, aan de Wetgevende Vergadering: 1. Een wet ten behoeve van de opvoeding van het meisje. 2. Een wet voor de gelijkstelling van man en vrouw. 3. Een wet voor de meerderjarigheid van de vrouw van 21 jaar. 4. Een wet die de vrouw het recht geeft echtscheiding aan te vragen. Vooral om de laatste vraag werd haar zaak niet au sérieux genomen.
Om deze verlangens is zij, die de ondergeschiktheid en de schroomvalligheid van het vrouwelijke karakter niet wenschte toe te geven, ‘uit aanmerking van de verregaande intriges’ (dezer vrouwe), ook hier te lande gevangen genomen. Die ‘intriges’ konden de beschuldiging van spionnage niet meer inhouden.
Een rol in de politiek heeft zij niet gespeeld (van haar diplomatieke correspondentie is nog al