[Nauta, Eeuwe]
NAUTA (Eeuwe), geb. 8 Oct. 1757 te Ytens, overl. 23 Sept. 1826 te Spannum, was een zoon van Ds. Hetto N. Hij liet zich 12 Sept. 1776 inschrijven als student aan de franeker hoogeschool, werd 1 Oct. 1781 proponent bij de classis van Bolsward-Workum, en trad 1782 in het huwelijk met Anna Lantinga. Hij werd 21 April 1782 als candidaat bevestigd bij de gemeente van zijn geboorteplaats Ytens, was verder predikant te Edes en Spannum (1783 tot zijn dood). Hij was, evenals zijn grootvader Gavius (die volgt) en zijn vader, Canonicus Frisiae. Hij wijdde 24 Mei 1819 het nieuwe orgel in de kerk te Spannum in met een leerrede geheel in dichtmaat, zelfs de gebeden, onder den titel Leerrede over de Christelijke Blijdschap (Leeuw. 1819). Onder invloed van zijn leermeester, prof. E. Wassenbergh te Franeker, werd hij een ijverig beoefenaar en een grondig kenner van den frieschen dichter Gijsbert Japiks. Als zoodanig was hij een vraagbaak voor Dr. E. Epkema, rector te Middelburg, die een nieuwe editie van G.J. bewerkte (Leeuwarden 1821). In het huisarchief Eysinga-Vegelin v. Claerbergen berusten twee brieven van Nauta aan jhr. I. Aebinga van Humalda, gouverneur van Friesland (1813-26) uit 1820, die ongeveer 50 tekstemendaties bevatten op de Gijsbert-Japiks-editie van 1668 (door S.v. Haringhouk). Hij was opgetogen over den grooten nationalen dag der Friezen (7 Juli 1823), toen het marmeren borstbeeld van hun dichter werd onthuld. Voor die gelegenheid maakte hij een friesch vers, dat hij den gouverneur zond, door wiens bemiddeling het werd opgenomen in de Hulde aan Gijsbert Japiks (Bolsward 1824), 58-60. Een ander friesch vers van hem berust in manuscript in het zooeven