zich 9 Sept 1817 inschrijven als student aan de hoogeschool te Leiden. Spoedig bleek zijn bekwaamheid in twee prijsverhandelingen, die Utrecht en Leiden bekroonde. In 1825 viel hem de eer te beurt, bij gelegenheid van het 25-ja.ig bestaan der leidsche hoogeschool tot doct. litt. te worden bevorderd op een dissertatie over Seneca's De Providentia, waarvan im 1828 deel 2 verscheen. In 1829 bezorgde hij een herdruk van Plato's Phaedon naar de uitgave van Wijttenbach. Terwijl hij privaatlessen gaf in Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch, hielp hij verschillende literatoren met paleografisch werk. De Maatschappij der Ned. letterk. en het Prov. Utr. genootschap benoemden hem tot lid (1826 en 1834). Hij huwde Anna Helena de Loches, die hij overleefde. Van hemr verscheen: Commentatio de perfecto oratore e sententia Ciceronis.... (1820); Commentatio de T. Coelio Antipatro, historico belli Punici secundi (1821); Schets van de geschiedenis der Lat. dichtkunst in Nederland (1826); Beschouwing der boeken van Plato over de staatsregeling in Rec. ook der Rec. XV, Mengelw. 55-70; Voorlezing over 't leven van Livia Drusilla Augusta, in Rec. ook der Rec. Mengelw. (1826); Beoordeeling van J. Tideman, Dissertatio litt. de Deo Platonis (Amst. 1830) in Rec. ook der Rec. XXIV (1831), 180-185; Beoordeeling van Het menschelijk hart volgens de brieven van Seneca, vert. door A. Hirschig (Alkmaar 1834) in De Vriend des Vaderlands IV (1835), 188-201. Adversaria, redevoeringen, letterk. aanteekeningen en berichten van en over hem zijn uit zijn schriftelijke nalatenschap bijeenverzameld door J.T. Bodel Nijenhuis en aanwezig in de
Stedel. Bibliotheek te Leeuwarden.
Zie: Handel. Maatsch. d. Ned. Letterk. (1836); Progr. Utr. Gen. (1836); R. Visscher, Catalog. der Stedel. Bibliotheek van Leeuw. (den Haag 1932), 57-58.
Wumkes