[Mommers, Johannes Mauritius]
MOMMERS (Johannes Mauritius), geb. te Meurs 8 April 1654, overl. te Hemmen 26 Aug. 1737. Hij studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid en werd 11 Aug. 1680 predikant te Gulpen, in 1682 te Hemmen. Vergeefs schreef hij zijn: Luther gereformeerd, met een aanprijsbrief van Tako Hajo van den Honert (zie dl. VIII, kol. 819-821) (Leid. 1729) (de volledige titel bij Sepp, Joh. Stinstra II, 180), een werk van ruim 500 bladzijden. Predikers zonder degelijke opleiding waren in zijn schatting de meest te duchten tegenstanders der ware verbroedering. IJver zonder verstand, zeide hij, is de doodsvijand der zuivere, echte Christelijke tolerantie. Hij schreef onder den indruk van de toenemende macht van Rome vooral in Duitschland. Toen een buitenlandsch geleerde, Johann Ludwig Schlosser, leerling van de hoogeschool te Giessen, bij een kortstondig verblijf in ons land dit boek leerde kennen, schreef hij tegen Mommers: Lutherus Lutheranus, Luthero reformato J.M. Mommers oppositus (Utr. 1737), na twee jaren breeder herdrukt: Lutherus Lutheranus Luth. Ref. Joa. Maur. Mommers opp. Accedit: Luther Lutheranus qua argumentum de S.S. Coena antehac editus itemque appendix gemina altera specimen exhibens historiae Lutheri Reformati litterariae altera in argumenta inquirens.... (Hamburg 1739). Grooten invloed eveneens had Mommers' Eubulus of goede raadt om de verschillende broederen, de zogenaamde Voetianen en Coccejanen met malkanderen te bevredigen en de noch durende geschillen tusschen dezelve op eene bequame wyze uit de scholen en Kerke van Christus wech te nemen. Aan alle oprechte liefhebbers van waarheit en vrede ter onderzoekinge en
beproevinge voorgestelt (Rott. 1738). Sepp schreef: ‘Het jaar 1738 mag in zeker opzigt het vredesjaar bij uitnemendheid heeten. Toen immers verspreidde de drukpers het vredewoord van vader Mommers.... Zijn Eubulus was, neen, is een nuttig en leerzaam boek. De studie van de schriften van Coccejus, waarvan het de vrucht is, maakt ons beschaamd, vooral als wij bedenken dat Mommers een discipel van de utrechtsche hoogeschool is geweest. Grondig zet hij het kenmerkende van Coccejus' systeem en methode uiteen’.... Glasius schreef: ‘Wel bleef het niet geheel verholen dat de schrijver een Voetiaan was, maar toch was het geheele geschrift zóó bezadigd, zóó overtuigend, zóó vaderlijk en welmeenend, dat het bij beide richtingen een gunstigen indruk maakte.... Mocht het woord van Mommers.... ook op onze dagen worden toegepast’. In gelijken geest oordeelen ook anderen.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland II ('s Hert. 1853), 528 v.; III ('s Hert. 1856), 673 v.; C. Sepp, Johannes Stinstra en zijn lijd II (Amst. 1865), 179-184; J. Reitsma, Gesch. v.d. Hervorming en de Herv. Kerk der Ned., 4e dr. (Utr. 1933), 408 v.; C. Sepp, Het godgeleerd onderwijs in Ned. ged. de 16e en 17e eeuw II (Leid. 1874), 358; R. Arrenberg, Naamregister van nederd. boeken tot 1787, 358; Kobus en