[Miggrode, Jacobus van]
MIGGRODE (Jacobus van), geb. te Veere in 1573, overl. te Middelburg in 1645. Zijn vader was Johannes van Miggrode, die volgt. Hij hield te Leiden 21 Jan. 1595 onder Franciscus Gomarus (zie dl. VII, kol. 483-486) een disputatie over ‘Gods Voorzienigheid’ (zie: G.P. van Itterzon, t.a.p.), en werd candidaat tot den H. dienst op 3 Maart 1598. Vóór 1607 was hij eerst predikant te Scherpenisse, daarna te Gapinge. Vervolgens stond hij te Arnemuiden, en sedert 1625 te Middelburg. Hier was hij ook curator van de latijnsche school. In 1625 is hij gehuwd met de weduwe van Abraham Philipsz. Mellinus, overl. begin Nov. 1622 (zie dl. VII, kol. 858), met wien zij 20 Febr. 1610 was getrouwd. In 1610 werd hij reeds in Nederduitsche Helicon ‘den konstrijcken Migrodius’ genoemd. In 1619 behoorde hij tot degenen die ‘geschikt geacht waren om de nieuwe Bijbelvertaling te helpen maken en overzien’. Na zijn dood verscheen van hem: Bloemhof der geestelijcke gelijckenissen, met groote neerstigheydt vergadert ende bijeen gestelt (Dordr. 1646), een gedicht.
Zijn portret is gegraveerd o.a. door J. Houbraken en J.A. Boland.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland II ('s Hert. 1853), 492 v., 514 v.; III ('s Hert. 1856), 672 v.; Kobus en de Rivecourt, Biographisch handwoordenboek II (Zutph. 1870), 330; J.W. te Water, Kort verhaal der reformatie van Zeeland (Midd. 1766), 207, 319; G.P. van Itterzon, Franciscus Gomarus ('s Gravenh. 1930), 52; H. Kaajan, De pro-acta der Dordtsche synode in 1618 (Rott. 1914), 132, aant. 1, no. 23; Reitsma en van Veen, Acta V, 63; Archief voor kerkel. gesch. V (1834), 115, 118; IX (1838), 499; Ned. Archief voor kerkel. gesch. IV (1844), 235; Kerkelijk Handboek (1909), Bijl., 122, 129, 138, 146.
Knipscheer