hij lid van het St. Lukasgilde, waarvan hij in 1662 en 1665 als commissaris en in 1665 als deken optreedt. In 1657 is hij in het huwelijk getreden met Cunera van der Cock, met wie hij te Leiden bleef wonen. Een aanbod van den stadhouder der spaansche Nederlanden, Leopold Wilhelm, om naar het hof te Weenen te komen, heeft hij ter wille van haar afgeslagen. Zijn werk vond al vroeg aftrek. Prof. F. de la Boë Silvius, die zich omstreeks 1658 in Leiden had gevestigd, verlangde zelfs voorverkooprecht van alles wat van Mieris schilderde. Deze was het, die hem in aanraking bracht met Leopold Wilhelm. Als de groothertog van Toscane, toen nog erfprins, een paar reizen naar Holland maakt, in 1667 en 1669, verzuimt hij niet bij van Mieris eenige stukken te koopen. Tusschen 1670 en 1681 heeft hij veel met Jan Steen omgegaan, toen deze naar Leiden was teruggekeerd. In zijn werk is echter geen invloed van Steen te bespeuren, wel omgekeerd. Van Mieris schildert portretten en interieurs met veel goede kwaliteiten. Zijn schilderwijze is echter reeds vroeg in een bepaalde manier ontaard. Van zijn 5 kinderen werden Jan en Willem (die volgt) eveneens schilder. Willem en de kleinzoon Frans (dl. VIII, kol. 1154) hebben de traditie van het fijnschilderen voortgezet.
Geschilderde zelfportretten o.a. in de musea te Berlijn, Mënchen, Schwerin, 's Gravenhage, Leiden, Dresden en in particuliere verzamelingen; prenten o.a. door A. Blotelingh, C. de Moor, W. Baillie, M. Francia, J. Houbraken, C.E. Taurel.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Kënstlerlexikon II (1910), 164-167 en III (1911), 127: U. Thieme und F. Becker, Allgem. Kënstlerlexikon XXIV (1930), 540; C. Hofstede de Groot, Beschreib. und krit. Verzeichnis der Werke der hervorragendsten holl. Maler des XVII. Jahrh. X (1928).
van Guldener