('s Gravenh. 1651), met lofverzen o.a. van Reyer Anslo, dien hij in Italië had leeren kennen. Zij beleefden vier herdrukken, de laatste van 1676. Dan: Geestelijke Minne-vlammen poetischer wijze voorgestelt en opgedragen aan Jonkheer Pieter van Peene ('s Gravenh., J. Burghoorn, 1653). De eerste bundel is vrij wellustig en los van toon; in den tweeden poseert hij als bekeerd van zijn lichtzinnigheid, ‘dank heb den ramp en tegenspoed mij van den Hemel toegepast.’ Wij missen hier het dichterlijke vuur van de Triomten.
Verder gaf hij een vertaling van het vierde boek van de Aeneis. Bij naam is bekend een gedicht De Italiaen. Huydecoper haalt van hem aan: Alle de schimpdichten van Decius Julius Juvenalis en A. Persius Flaccus onder het pseudoniem Emilius Elmeguidi.
Volgens de traditie stond op het verkoopen van de Min-Triomfen 25 gulden boete, ook de felle voorrede zal daartoe hebben bijgedragen.
In Italië leefde hij in de bent der nederlandsche schilders. Bronkhorst schilderde er zijn portret. Ook Johan Hendrik Schoenfeldt schilderde hem. Een gegraveerd portret van E. Vos staat voor den vierden druk van de Min-Triomfen en soms voor de Geestelijke Minne-vlammen. Uit een brief aan Nicolaas Heinsius blijkt, dat hij kort na zijn komst te Rome, waar hij in de Strada de Pontifici woonde, ernstig ziek is geweest en toen veel hulp ondervond van den Cavaglier dal Pozzo of van Putten. Heinsius had hem een goed geneesheer aan de hand gedaan, Alfonzo Fieri.
In zijn gedichten worden vele italiaansche schoonen vermeld met wie hij minne-relaties gehad heeft. Door zekeren pater Meurs raakt hij verdacht van nonnen-schenderij. De chirurgijn Herman Keulers, van Thienen, wist hem uit deze moeilijkheid te redden. In Rome was hij in correspondentie met zijn zuster Amarentia van Clootwyck, die gehuwd was met Maximiliaan van der Meer van Barendrecht. Voor Margaretha, een andere zuster die ongetrouwd bleef, vertaalde hij het Hooglied. Toen hij later vernam dat Margaretha doodelijk ziek lag, ging hij direct op weg naar huis; onderweg te Venetië vernam hij dat zij reeds was overleden.
In April 1649 viel hij in handen van negen napolitaansche bandieten in de nabijheid van Nessano; door list wist hij den dood te ontkomen. Uit verschillende gedichten op Rome en Napels blijkt, dat hij een goed waarnemer van zedelijke en staatkundige toestanden was. Toen Jan Gambas de Volterra hem in klei geboetseerd had zonder de gelijkenis te treffen, stuurde van Merwede het werk terug, waardoor Gambas zoo woedend werd, dat hij binnen weinige dagen stierf. M. was goed thuis in Latijn, Fransch en Italiaansch. Horatius, Martialis en Vergilius, maar bovenal Petrarca waren zijn lievelingsdichters. Hij vertaalde drie sonnetten van Petrarca zonder den sonnetvorm te behouden.
Een geschilderd miniatuurportret door A. van Halen (uit diens Panpoeticon Batavum) is in het Rijksmuseum te Amsterdam; behalve de reeds genoemde zijn er nog gegraveerde portretten door J.G. van Bronckhorst en door R. à Persijn naar J. Sandrart.
Zie: J.L. van Dalen, Matthys van de Merwede, Heer van Clootwyck in Oud-Holland XVIII (1900), 95; J.G. Frederiks, Het geslacht Van de Merwede in Tijdschr. v.N.-B. Geschiedenis II, 61-73.
Prinsen