Boeckhouder na de conste van Italien, met twee partyen als debiteur ende crediteur (Franeker 1590), vormt een hoogtepunt in de nederlandsche leer van het boekhouden. In zijn strijd met den scholaster Gabriël Murrier stond hij schouder aan schouder met den corrector van Plantijn's drukkerij en bewerker van het nederlandsch-latijnsch woordenboek (Antw. 1588 en 1599) Cornelis Kiliaen, en het is niet onmogelijk, dat hij dezen behulpzaam was voor de friesche woorden, die in dit standaardwerk voorkomen. Als dichter van latijnsche verzen schreef hij epigrammen, een gelukwensch op den intocht te Antwerpen van Frans van Valois, hertog van Alençon (1582) en gedichten op Haarlem. Het meest verdienstelijk is zijn Laus Frisiae (Antw. 1573), waarin hij de dorpen rondom Leeuwarden verheerlijkt en Wigle van Aytta met diens geslacht. Hij blijkt vurig R.-katholiek te zijn en een trouw aanhanger van het habsburgsche huis. Van zijn zoon Eduard komt een sonnet voor in P. Bor, Nederlandsche Oorloghen (1621). Den naam van een anderen zoon Leo en van zijn dochter Sjouck vindt men op een Nautilusbeker van jhr. Mr. J. Röell te 's Gravenhage.
Zijn portret met de spreuk Fide sed vide in mijn Bodders yn de Fryske Striid (Boalsert 1926), 223.
Zie: P.G.A. de Waal, De leer van het boekhouden in de Nederlanden tijdens de 16e eeuw (Roermond 1927), 198-221; Katalogus Arti, (1880), no. 101; mijn opstel in Paden fen Fryslân (Boalsert 1932), 141-146.
Wumkes