Stroebel, bij wien hij dan in de leer komt. Hij moest bij hem o.a. litho's copieeren, aquarellen maken naar stillevens, hij teekende naar model en vooral spoorde Stroebel hem aan buiten naar de natuur te teekenen. Ook heeft hij enkele merkwaardige gebouwen geschetst. Stroebel raadde hem aan les te nemen op de haagsche teekenacademie, die onder leiding stond van J.E.J. van den Berg, die hem wees op het belang van detail-studie.
Toen Jacob eens met Thijs op de Groenmarkt zat te teekenen, had hij de aandacht getrokken van den kunsthandelaar Weimar, die hem werk gaf. Hij brengt hem in aanraking met Louis Meyer, die op zijn beurt moeite doet, dat Jacob een leerling wordt van Huib van Hove, die veel school maakte. Hij was toen pas 15 jaar oud. Als van Hove in 1853 naar Antwerpen vertrekt, gaat hij met hem mee. Hij woonde er voor 12 francs per maand in de Constitutiestraat vlak bij het huis van van Hove. Hij is in zekeren zin bij dezen in dienst; hij werkt althans geregeld mee aan diens stukken.
Jacob schijnt slechts weinig tijd voor zichzelf gehad te hebben. Toen een verzoek om de academie te Antwerpen te bezoeken op moeilijkheden stuitte, is hij steeds meer zijn eigen gang gegaan en is toch les gaan nemen op de academie tusschen 1854 en 1856. Het laatste jaar werkt hij er samen met zijn broer Matthijs. Beiden hebben zij dan een subsidie van de koningin. Zij verdienden er wat bij door kleine schilderijtjes te maken, die voor ƒ 5 à ƒ 10 naar Amerika werden gezonden. Alma Tadema, die toen eveneens in Antwerpen verblijf hield, zoekt hen geregeld op en hij heeft zelfs met Jacob samen gewerkt.
In 1857 keert Jacob naar den Haag terug. Samen met J.J. Swijser heeft hij een atelier boven het koffiehuis ‘Les quatre nations’ in de toenmalige Bocht van Guinea, het tegenwoordige Huygensplein. Als Swijser in dienst gaat, neemt hij met Louis Sierig een atelier op de Groenmarkt. Hij werkt nu weer voor den kunsthandelaar Weimar. Als Thijs in 1859 terugkomt, hebben zij samen een atelier in de Kazernestraat. Door tusschenkomst van de schilders de Bloeme en Lintz, leeren zij den secretaris van prinses Marianne kennen, waardoor zij een opdracht krijgen op het Huis ten Bosch een copie te maken naar een portret van Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Met de ƒ 700, die zij er ieder mee verdienden, gingen zij een paar maanden op reis door Duitschland en Zwitserland. Met een boot voeren zij naar Keulen, waar zij een tentoonstelling van duitsche romantici zagen. Van daar gaan zij over Mannheim, Heidelberg en Karlsruhe naar Bazel en Lausanne, om ten slotte door Frankrijk, over Dijon, Fontainebleau en Parijs terug te keeren. Van de duitsche schilders heeft Jacob echter geen blijvenden invloed ondergaan. Mogelijk werd op deze reis wel reeds zijn belangstelling gewekt voor de fransche kunst. Jacob, die moeizaam zijn weg gezocht heeft en zich, al is hij reeds 24 jaar, nog lang niet zeker genoeg voelde, heeft tusschen 1861 en 1863 weer op de haagsche academie gewerkt, doch vrij ongeregeld. In 1862 is hij op het atelier van den ouden Louis Meyer. Hij knapt allerlei werkjes voor hem op, knipt meeuwen naar een opgezetten vogel, die aan de zoldering hing; deze werden op het schilderij gelegd, omgetrokken en dan geschilderd. Later maakte hij de luchten. Al was dit schijnbaar minderwaardig werk, toch heeft hij er nog profijt van getrokken. Intusschen hebben de 3 broers gezamenlijk een atelier in het slop ‘De drie
boeren’, thans Warmoezierstraat. Het zijn