in den omtrek van den Haag zwerven. Hij zit graag laag in een schuit, waardoor hij soms de koeien scherp tegen de lucht ziet afgeteekend. Met de Bock heeft hij eenigen tijd op Engelenburg gewoond, dicht bij een boerderij aan den Loosduinschen weg. Hier was een kromme sloot met wilgen, die hij eenige malen heeft geschilderd. Omstr. 1885 gaat hij meer aandacht schenken aan eenden. Hij woonde op het Huygensplein, waar hij in zijn tuin een vijvertje had. Ook als hij te Voorburg aan de Geestbrug woont, heeft hij een eendenvijver bij zijn huis. Herhaaldelijk heeft hij bij de vijvers van het Haagsche Bosch zitten werken. De laatste jaren ging hij vaak naar de plassen van Reeuwijk en Sluipwijk. Zijn de vroege werken vooral sterk geteekend, de latere toonen zijn groote liefde voor het zonlicht, dat over de weiden en de beesten valt. Na een eenigszins grijzige periode, werd hij de schilder van het zonlicht, die zich voornamelijk beperkt tot werken met koeien en eenden.
Zijn portret bestaat als prent door J. Veth.
Zie: U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Künstler XXIV (1930), 115; H. de Boer, W. Maris (1908); H.G. Marius, De Holl. schilderkunst in de 19e eeuw, (1920); Max Eisler, Elsevier's Maandblad (1911), 81; Alb. Plasschaert, Korte geschiedenis der Holl. schilderkunst (1923), 24 en 245.
van Guldener