Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 503]
| |
1557, gest. te Mons (Bergen) 27 Dec. 1590. L. was een zoon van Karel II, graaf van Lalaing, ridder van het Gulden Vlies, groot-baljuw van Henegouwen (1549-56) en zijn tweede vrouw, Marie de Montmorency, een zuster van den graaf van Hoorne en van de Montigny, de beide slachtoffers van Philips II. 30 Juni werd Emm. Ph. gedoopt, waarbij George van Egmond, bisschop van Utrecht, en Emmanuel Philipert van Savoie, de landvoogd (1555-59) peetvaders, de prinses van Oranje en de gravin van Hoorne peetmoeders waren. 19 Sept. 1576 kreeg hij verlof een 200 waalsche infanteristen te lichten en in dienst te houden, 2 maanden later een patent van den Raad van State als luitenant-kolonel in het regiment van den hertog van Aerschot, dat, na den dood van Requesens aan het muiten geslagen, zich ten slotte onder de bevelen van de Staten-Generaal had gesteld. In 1577 maakte hij met zijn ouderen broer Philippe deel uit van de deputatie, die naar Valenciennes trok ter begroeting van Margaretha van Navarre, die om gezondheidsredenen op weg was naar Spa. Hier moet zij reeds bij de jonge edellieden er op aangedrongen hebben om tegen Spanje de hulp in te roepen van Frankrijk en met name van den hertog van Anjou. Het is typeerend voor de tusschenpositie van de L.'s, dat zij op dit voorstel niet ingingen, doch wel zich aansloten bij de nu 15 initiatiefnemers, die aartshertog Mathias in het land riepen, evenzeer ontevreden, als zij waren, met 's Konings bewind, als ongeneigd om zich onder Oranje te schikken, die in het genoemde jaar op het toppunt van zijn macht stond. Na 31 Jan. 1578 deelgenomen te hebben aan den slag bij Gembloux, waar het Staten-leger door de versch aangekomen italiaansche en spaansche troepen van don Juan werd verslagen, trok de L. zich in Bergen terug en legde het overschot van zijn troepen in de versterkte steden van Henegouwen. Onderwijl waren de onderhandelingen tusschen Anjou eenerzijds, de Staten-Generaal, Oranje en de Lalaings anderzijds, reeds in Oct. 1577 hervat en in Mei 1578, als L. inmiddels gouverneur van Avesnes geworden is, wisten de Staten van Henegouwen Anjou over te halen in de kwaliteit van ‘beschermer’ naar de Nederlanden te komen. 11 Juli kwam hij. De Lalaing had tot dusver in al deze gebeurtenissen een tamelijk ondergeschikte rol gespeeld. Dat begint nu te veranderen en wel omdat zijn in Henegouwen gelegerde troepen geen soldij meer ontvangen van de Staten-Generaal, onder voorwendsel, dat zij uitsluitend ter bescherming van dit gewest dienden. 22 Juli 1578 dreigde L. ‘de les leur envoyer sur les bras, car n'avons icy affaire des gens pour manger le peu qui y reste’. En de uitvoering volgde deze bedreiging op den voet. Midden Augustus rukten 6 compagnieën onder aanvoering van Labicke Vlaanderen binnen, waar ze een reeks schermutselingen begonnen tegen de calvinistisch-gezinde gentsche troepen, die in Vlaanderen den baas speelden. Het slot is, dat L. een reeks plaatsen innam en zich vestigde in Meenen (Menin), en overal waar hij kwam, met een beroep op de Pacificatie, den roomsch-katholieken eeredienst herstelde, die door de Gentenaren afgeschaft was. Deze gedragslijn maakte den bendeleider van tot dusver tot een zelfstandige politieke figuur. De prelaten, edelen en notabelen van Vlaanderen begonnen in hem een ‘waren Gideon’ te zien en zij smeekten hem ‘de les défendre et de les remettre en leurs biens, libertés, franchises et possessions’. Hiermede werd de L. tot partij- | |
[pagina 504]
| |
leider van de z.g. ‘malcontenten’, de tusschengroep van den z.-nederlandschen hoogen adel, die op dat oogenblik nog niet tot een terugkeer onder spaansch bewind bereid was, maar nog veel minder koersen wilde op het kompas van Oranje. ‘Paternostersknechten‘ noemden de Gentenaren hen (van Meeteren ed. 1663 fol. 143 b.). De sociale basis van deze tusschengroep was echter te smal en haar hulpmiddelen waren te gering om zich blijvend te handhaven. Het fransche gedeelte van zijn legertje leefde zoo ongegeneerd op de vlaamsche boeren, dat deze te hoop liepen, en het ernstige verliezen toebrachten. Wel dreigde L. toen de Franschen te ontslaan, maar sterker in getal dan de Walen, weigerden zij eenvoudig. Mogelijk hebben dit en dergelijke incidenten bij de L. het plan doen rijpen, de tusschenpositie, die hij tot dusver had ingenomen, op te geven en openlijk de spaansche zijde te kiezen. In elk geval had hij 13 Nov. 1578 een eerste samenkomst, in de abdij van Wattene, met Valentin de Pardieu, heer van la Motte, gouverneur van Grevelingen, die sterk voor de zaak des Konings en van Parma, den nieuwen landvoogd, ijverde. De verzekering van dezen laatste, hem door de Pardieu overgebracht, dat na de onderwerping der gewesten aan den Koning de vreemde troepen zouden vertrekken, was den naïeven de L. voldoende. De L., in Bergen terug, riep de voornaamste leden van de Staten van Henegouwen bijeen, legde hun uit, dat zij van Anjou niets meer te verwachten hadden, omdat diens leger ontbonden was. Als het ware ter bevestiging daarvan vroeg hij Anjou nog troepen, wel wetende, dat deze te slecht bij kas was om ze hem te verschaffen. De Staten-Generaal en Oranje doen van hun kant al hun best om de L., wiens troepenmacht voor die tijden niet zoo onbelangrijk was, weer aan hun zijde te krijgen. 2 Dec. stelde de L. de voorwaarden vast, waarop hij bereid was met zijn soldaten Vlaanderen te verlaten, 1e de r.-k. godsdienst moet in het heele gewest vrij uitgeoefend kunnen worden; 2e alleen bij de kerkverdeeling zullen de protestanten den voorrang hebben; 3e de in beslaggenomen goederen zullen aan adel en geestelijkheid teruggegeven worden en 4e die van hen, die door de Gentenaren gevangen gehouden worden, zullen worden vrijgelaten. Alle pogingen tot bemiddeling tusschen Vlaanderen en de Malcontenten, eerst ondernomen door de Staten, toen door Anjou en ten slotte door Oranje, stuitten echter af op de onverzoenlijke eischen en tegeneischen: de L. wilde eerst onderhandelen over zijn voorwaarden alvorens te vertrekken, de Gentenaren wilden hem eerst zien vertrekken, om dan te onderhandelen over zijn voorwaarden. In deze maanden had de L. het lot van den opstand in het Zuiden in handen. In laatste instantie besliste het geld. Pardieu bewerkte nl. ondertusschen voor Parma de L.'s subalterne officieren en soldaten door de belofte van 6 maanden soldij, waardoor de L., murw gemaakt, zich gewonnen gaf aan de meest biedende, d.i. de spaansche zijde. 6 Apr. 1579 had in de abdij de Mont-Saint-Eloy een nieuwe samenkomst plaats met de Pardieu, waarbij de L. zwoer in zijn naam en die van zijn 6000 à 7000 voetknechten en ong. 400 ruiters den koning van Spanje trouw te zullen zijn ‘en suivant la Pacification de Gand et édict perpétuel ä condition que toutes les troupes étrangères évacueraient les Pays Bas’ (de tekst dier overeenkomst bij J.B. Blaes, Mémoires sur Emmanuel de Lalaing, 1862, p. 35-37). Meenen, Kassel en de andere steden, die de L.'s troepen bezet hielden, werden daarop met geschut en munitie in 's Konings handen | |
[pagina 505]
| |
gegeven. De belooning voor de L. bestond uit ƒ 205.000; 15.000 direct, 85.000 vóór 7 Mei, 105.000 vóór 7 Juni a.s. te betalen. Pas aan het eind van het jaar schijnt het toegezegde bedrag betaald te zijn - door de gewesten, die in dat jaar en niet in de laatste plaats door de L.'s optreden onder 's Konings bewind zijn teruggekeerd. Hoe zeer men ook in het andere kamp begreep welk een beteekenis de definitieve overgang van de L. naar 's Konings zijde had, blijkt wel hieruit, dat de St.-Gen. nog in de laatste dagen van April den zeeuwschen edelman van Cruynenghem naar hem toezonden met onderschepte brieven van Alonso de Curiel aan Parma, om hem te bewijzen, hoe onbetrouwbaar de Spanjaarden waren. Het hielp niet. 17 Mei 1579 werd de Unie van Atrecht gesloten, 13 Sept. d.a.v. werd zij door Philips goedgekeurd, begin Oct. te Bergen openbaar gemaakt, de officieele bezegeling a.h.w. van de L.'s politiek. De L. kreeg nu een jaargeld van ƒ 4000 en werd een der belangrijkste onderbevelhebbers van Parma; zijn legertje een gewichtige kern van diens leger, en dat te meer door het vertrek van de spaansche, italiaansche en duitsche regimenten ingevolge de overeenkomst van Atrecht. 28 Febr. 1580 nam de L. Kortrijk in, Nov. 1581 werd hij bij Doornik gewond. In 1582 nam hij deel aan het bekende banket voor Oudenaerde, waar een kogel van den vijand de tafel ondersteboven wierp. Na een eerste vergeefsche poging tot onderwerping van Antwerpen, stuurde Parma er de L. op uit, om de Staten aan het verstand te brengen, dat Anjou toch maar een verrader was (Fransche furie 22 Jan. 1583). De L. veroverde vervolgens Sas van Gent, Axel, Hulst, Rupelmonde, om Gent te isoleeren. 20 Mei 1584 voerde hij onderhandelingen met de vier leden van Vlaanderen, maar Gent wilde nog van geen onderwerping hooren. Pas 17 Sept. gaf het zich gewonnen. 19 Juli 1585 volgde de ‘reductie’ van Mechelen en verder zien we de L. bij al Parma's ondernemingen betrokken, bij Antwerpen, in Oct. 1586 bij de ravitailleering van het door Leycester belegerde Zutfen, waar hij als commandant in het Noorden achterbleef, toen Parma ziek naar Brussel vertrok. In 1587 vinden we de L. voor Sluis. In de expeditie der Armada was hem een rol toegedacht. Na de mislukking daarvan belegerde hij te vergeefs Bergen-op-Zoom. Tijdens den franschen veldtocht van Parma werd hij bij de belegering van Corbeil gewond en aan die wond bezweek hij, naar Bergen gebracht, 33 jaar oud. Hoe hoog Parma en de Koning de betrekkelijk onverwachte hulp van de L. hebben geschat, blijkt uit de hem opgedragen ambten. Hij was ridder van het Gulden Vlies, groot-baljuw van Henegouwen na den dood - 13 Juli 1582 - van zijn broer, die, evenals hun vader, dit ambt bekleed had, en bovendien gouverneur van dat gewest, grootadmiraal van Vlaanderen. In 1581 huwde hij Anne de Croy, dochter van Willem d.C., markies de Renti, welken titel hij na diens overlijden erfde, en van Anna van Renesse. Uit het huwelijk sproten twee kinderen, Alexander, die, 21 jaar oud, in 1604 voor Sluis gesneuveld is, en Jeanne, die in 1608 Jean de Croy trouwde, in 1638 weduwe werd en in 1649, ook zonder nakomelingen, is gestorven. De L. zelf werd begraven in het midden van het koor van de St.-Wasnon of Notre-Dame van Condé. Zijn portret is gegraveerd door A.L. en een onbekend kunstenaar. Zie: J.B. Blaes, Mémoires sur Emmanuel de Lalaing, baron de Montigny avec notice et annoations in de Collection de mémoires relatifs à | |
[pagina 506]
| |
l'histoire de Belgique (Brussel 1862); onuitgeg. brieven van hem in het Bulletin de la Comm. royale d'histoire de Belgique, 2e sér. t. IX; P. Henrard in de Biogr. Nat. de Belgique i.v. Montigny, XV, kol. 175-186 en de daar gen. lit. Romein |
|