hem, en gaat door hem aangespoord naar Amsterdam, waar hij in 1667 het burgerrecht verkrijgt. Hij verdient er veel geld. Ondanks het feit dat zijn persoon weinig sympathiek schijnt, weet hij zijn huis in zekeren zin tot een centrum voor kunstbroeders te maken. In 1676 komt o.a. het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum in zijn huis samen. In 1684 werkt hij een tijdlang in 's Gravenhage, waar hij lid wordt van Pictura. De schilder Johann Glauber, met wien hij gaat samenwerken, woont dan tijdelijk bij hem. Hij krijgt hier regeeringsopdrachten en werkt aan het hof van Willem III en koningin Maria. Glauber ontwerpt tapisserieën, waarop Lairesse meermalen figuren aanbrengt. Als plafondschilder heeft hij veel naam gemaakt. Bovendien heeft hij evenals Romeyn de Hooghe veel etsen gemaakt naar schilderijen. Ongeveer op zijn 50ste jaar in 1689/90 is hij blind geworden. Om in zijn onderhoud te voorzien, gaat hij dan lezingen houden over kunst voor een groep vrienden. Zij komen in zijn huis bijeen en vereenigen zich in het kunstgenootschap Ingenio et Labore. Deze voordrachten, waartoe iedereen toegang had, werden later door zijn zoon Abraham verzameld in 2 boeken: Grondleggingen der Teekenkunst (Amsterdam 1701) en Het Groot Schilderboek (Amsterdam 1707). Deze werken, die tot ver in de 18e eeuw de kunstenaars hebben beïnvloed, werden meerdere malen vertaald. De Lairesse is een typisch vertegenwoordiger van het academisch klassicisme, dat Poussin en Lorrain als voorbeeld neemt. Niettegenstaande zijn aanvankelijk succes, is hij in armoedige omstandigheden gestorven. Van zijn zoons waren Abraham en Jan zijn leerlingen. Jan maakte de schilderijen van zijn vader af. Zijn copieën werden onder den naam van zijn vader in den
handel gebracht.
Geschilderde zelfportretten bevinden zich in de Uffizi te Florence en in het museum te Schleissheim; zijn geschilderd portret door Rembrandt in de verzameling L. Koppel te Berlijn; een door D. Teniers Jr. (?) in de verkooping der collectie van Straelen-Moens van Lérius, Antwerpen 19 Febr. 1885. Prenten door A. van Halen, J.C. Philips, C. Gregori naar teekening van G.D. Campiglia, P. Schenk, P. van Gunst, J. Houbraken, J.A. Pieron, D.V. Denon, de Lairesse zelf en eenige onbekenden.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon II (1910), 6-8; U. Thieme und F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler XXII (1928), 233-237.
van Guldener