verdedigd: De bello prudenter gerendo en De civitatum mutationibus (1662); de laatste is als Dissertatio de civitatum mutationibus onder den naam van Klenck te Amsterdam gedrukt in 1662 en later herdr. achter Klenck's Institutiones en achter Joh. Georg. Simon, Grotius erotematicus. sive H. Grotii in quaestiones redacti
De jure belli ac pacis lib. III (Francofurti 1688). De amsterdamsche universiteitsbibliotheek bezit nog de volgende disputaties in 1653 onder hem verdedigd: Ant. Haselbroeck, De physica natura en De loco corporum naturalium, Paul Leupenus, De causa efficiente corporum naturalium, Jer. Listing, De causa finali corporum naturalium en De qualitate tactili corporum naturalium, Joach. Wachter, De causa materiali corporum naturalium en De qualitatibus visibilibus corporum naturalium, Henr. Abnes, De causa formali corporum naturalium, en De sono, odore et sapore, Joh. Vlacq, De natura en De motu, Mart. Alewijn, De quantitate corporum naturalium, Joh. ab Arb, De finitate corporum naturalium, Andr. Holles, De motus speciebus, Godfr. ab Akendam, De tempore, Theod. Cloppenburgh, De meteoris altera. Bovendien verdedigde Joan Blasius (dl. II, kol. 176) tijdens zijn studie te Amsterdam een disputatie over ‘der afgesanten ampt en recht’ en vijf disputaties over het recht van oorlog en vrede volgens de beginselen van Hugo de Groot. Blasius had trouwens een groote vereering voor Klenck: hij droeg dezen zijn Mengeldichten
(1661) op. Uit het betreffende gedicht blijkt, dat Klenck zelf ook dichter was. In Blasius'
Fidaments kusjes (1663) vindt men mede een gedicht aan Klenck gewijd.
Bontemantel verhaalt ons, dat de magistraat van Amsterdam op 1 Nov. 1668 over een opvolger van Senguerd en Klenck delibereerde, omdat eerstgenoemde was gestorven en laatstgenoemde ‘in ongelegentheyt’ was geraakt. Waaruit deze ‘ongelegentheyt’ heeft bestaan, is ons niet bekend. In 1669 heeft Klenck Amsterdam verlaten. Het gerucht ging, dat hij in Frankrijk in een klooster was gegaan. Dit bleek echter niet juist te zijn; wel bevond hij zich op 1 Aug. 1669 te Parijs (een door hem bezorgde uitgaaf zijner Institutiones is daar gedagteekend). Vandaar naar Engeland overgestoken, scheepte hij zich in 1670 op een engelsch schip in naar Oost-Indië. Op 19 Sept. van dat jaar kwam hij ter reede van Bantam aan onder den naam van Jan d'Ohrsen (zijn grootvader was heer van Oerssen geweest), als dienaar van zijn broeder, Mr. Harman van Klenck, en met een aanbevelingsbrief voor diens zwager, Willem Alma. Een en ander zal wel verband houden met de ‘ongelegentheyt’, waarin hij te Amsterdam was geraakt. In Indië wordt hij advocaat genoemd; op 11 Aug. 1671 werd hij als notaris geadmitteerd, doch hij overleed kort daarop.
Klenck heeft in 1660 Karel II bij diens bestijging van den troon van Engeland een atlas (vermoedelijk een exemplaar van den grooten atlas van Blaeu) aangeboden. Als belooning hiervoor werd hij door den Koning tot ridder verheven, hetgeen door Rob. Keuchenius in een gedicht werd vereeuwigd. Ook voerde hij, evenals zijn broeder Harmen, den titel van Heer van Odesse.
Hij schreef Institutiones juris naturalis et gentium ex Hugonis Grotii de jure belli ac pacis libris excerptae (Amstelodami 1662), dat verscheen zonder vermelding van zijn naam op het titelblad, zijnde het resultaat van disputaties over dit onder-