gestorven was. Hij moet vóór 24 Sept. 1682 gestorven zijn, daar zijn tweede vrouw, Jurina Bos, dan als weduwe genoemd wordt. Waarschijnlijk is J. als stillevenschilder begonnen, daarna legt hij zich toe op het schilderen van interieurs op de manier van Pieter de Hooch, nadat P. de Hooch zich in Amsterdam gevestigd had omstr. 1670. Omstreeks 1889 is men begonnen de interieurs van J. te onderscheiden van die van P. de Hooch en zijn stillevens van die van W. Kalff. Zijn stillevens zijn eenvoudige composities, bestaande uit eenige vruchten o.a. een sterken tint er aan gevende sinaasappel of citroen, een kan, een glas, een pijp; zijn interieurs zijn kamers met van onderen gesloten, van boven open vensters, zoodat een sterk zonlicht binnenvalt, sterke schaduwen, een spiegel bij de ramen, een paar stoelen, een rugfiguur bezig met huishoudelijke bezigheden, een rij tegels op den grond, en dikwijls doorkijkjes naar een ander vertrek. Naar hem hebben prenten gemaakt: L. Quaglio, Muxel, J.L. Raab.
Zie: U. Thieme und F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler XVII (1925), 418 (door C. Hofstede de Groot); A. von Wurzbach, Niederländisches Künstlerlexikon I (1906), 751.
J.M. Blok