| |
[Jan III]
JAN III, hertog van Brabant (Lotharingen) en Limburg (1312-55), de laatste uit het leuvensche huis. Hij is als zoon van Jan II (die voorgaat) geb. waarschijnlijk in 1296, want bij zijn dood, 5 Dec. 1355, moet hij 59 jaar oud geweest zijn (Brabantsche Yeesten geven dus ten onrechte: 1300). Bij den dood zijns vaders, 17 Oct. 1312, aanvaardde hij de regeering over zijn erflanden, die hij meer in den agressieven geest van zijn grootvader Jan I (zie art.) dan in den voorzichtigen van zijn vader bestuurde. Zijn regeering is dan ook zoowel binnenslands als buitenslands zeer bewogen geweest. Trotsch op zijn rechten, liet hij Boendale zeggen, dat hij geen anderen meester had ‘dan Gode diet al gheeft ende gaf’. Geen wonder dan ook, dat hij zich aanvankelijk aan het door zijn vader verleende Charter van Cortenberg (zie voorgaand art. Jan II) trachtte te onttrekken. Het verzet der steden tegen deze onconstitutioneele politiek leidde 28 Juli 1313 tot een verbond tusschen Leuven en Brussel. 14 Juli
| |
| |
1314 moest hij het hoofd buigen voor zijn steden. In ruil voor een buitengewone bede gaf hij zelfs twee nieuwe charters, een waalsch en een vlaamsch. Zijn wanbeheer in financieel opzicht bezorgde hem een soort curateele en dat gedeelte van het bestuur liet hij vrijwel aan zijn adellijke en burgerlijke raadslieden over, waarvan Floris Berthout en Rogier van Leefdael de voornaamsten zijn. Dat beteekende evenwel, dat hij zich ook politiek niet zoo vrij bewegen kon als hij wel gewild had. Zijn steden hielden hem af van een anti-vlaamsch verbond, waartoe de koning van Frankrijk, Lodewijk X, hem trachtte over te halen. Hij zou allen handel met Vlaanderen moeten verbieden. Toen hij hierop niet inging, trof hem de wraak van Frankrijk (26 Febr. 1316) in den vorm van een verbod van allen handel met Brabant, en dat in een jaar, dat door overvloedige regens, misoogst, duurte en pest toch al zeer moeilijk was. Ondanks dezen tegenslag heeft Jan III zich toch nooit meer tegen zijn steden verzet. Het eenige ernstige conflict, in 1321 met Leuven, eindigde met een boete voor de stad. Ook in Luik en Vlaanderen steunde Jan III op wensch van zijn steden de stedelijke aristocratieën.
Deze hertogelijk-stedelijke politiek viel dan ook lang niet altijd zoo negatief uit. Onder de roofridders langs de grenzen der Nederlanden speelde Reinoud van Valkenburg een eerste rol (vgl. over hem J. Cuvelier in Bibl. nat. de Belg. XIX, kol. 78). Aanleiding tot de oneenigheid tusschen dezen potentaat en den hertog was de duitsche troonstrijd in 1313 na den dood van Hendrik VII van Luxemburg. Bij 's hertogen strijd tegen hem steunden de steden den hertog zonder aarzelen. Gemakkelijk is de overwinning echter niet gevallen. De hertog werd eerst zelfs gevangengenomen door den graaf van Gulik. De hooge losprijs, dien hij de Maastrichtenaren wilde laten betalen, bracht deze stad in één front met heer Reinoud. Het gevolg was, dat zij Sittard belegerden, welke stad hun 10 Aug. 1318 in handen viel, terwijl ook de versterking van Heerlen genomen werd. Een nieuwe expeditie tegen Valkenburg slaagde beter. Heer Reinoud werd te Leuven gevangen gezet, en kwam toen vrij tegen belofte nooit meer de wapenen tegen Brabant te zullen voeren, een belofte, die hij spoedig daarop schond. Een derde expeditie was noodig. Door het afleiden van de Geul werd het lage gedeelte van het stadje onder water gezet en na een beleg van 9 weken moest Valkenburg zich overgeven. De onderhandelingen onder leiding van den graaf van Gelre gevoerd, leidden tot het accoord van Rolduc, 1 Oct. 1327. Jan III trok zich terug, maar de fortificaties van Valkenburg moesten geslecht worden. Blijkbaar is dit accoord echter niet uitgevoerd, want in Dec. 1328 zien wij jonker van Heinsberg tegen Valkenburg optrekken en het plunderen, wel niet zonder medeweten van Jan III. Valkenburg althans ziet er een casus belli in en in 1329 ging Jan III het opnieuw belegeren. Pas toen werd het kasteel geslecht, 9 Mei, precies 400 jaar na
zijn stichting, naar men zeide.
Een door Reinoud gevraagde arbitrage van den nieuwen franschen koning, Philips VI van Valois, werd door Jan III hooghartig afgewezen. Zoo althans de lezing bij de Dynter; volgens Willelmus Procurator, aan wiens lezing Cuvelier (Biogr. nat. de Belg. XIX, kol. 85) de voorkeur geeft, heeft Jan echter niet de arbitrage als zoodanig, maar slechts de uitspraak afgewezen, welker partijdigheid den franschen koning ingegeven was door zijn nauwe relaties met het huis Luxemburg. De valkenburgsche oorlog eindigde in 1330 met een accoord door Willem III van Holland-Henegouwen bemiddeld.
| |
| |
Het resultaat op den langen duur voor Brabant was het bezit van Heerlen, Sittard en Valkenburg. Een schikking met den graaf van Holland bezorgde Jan III in 1319 Heusden, in 1321 Drongelen, terwijl hij in 1323 Grave verwierf van den heer van Kuyck. Zoo bezat Brabant sinds dien tijd een aantal steunpunten langs de heele Maas-linie en het transito-verkeer tusschen de Rijnstreken, Engeland en Vlaanderen, dat te voren in Dordrecht was samengekomen, oriënteerde zich voortaan meer en meer op Antwerpen.
Maar men heeft Brabant niet in het ongestoorde bezit van die machtspositie willen laten. Degeen, die van 1327 af voortdurend Jan III dwars zat, is Jan de Blinde geweest, de zoon van Hendrik VII van Luxemburg, den Keizer. Deze gekroonde condottiere, door zijn huwelijk en beleening door zijn vader koning van Bohemen (1310-46), kon door de brabantsche afkomst zijner moeder ten allen tijde een of ander conflict met Brabant uitlokken. Reeds in 1324 had hij op grond daarvan een deel van de erfenis opgeëischt, die hem echter op grond van de ondeelbaarheid der groote rijksleenen, waardoor de dochters van de politieke erfenis waren uitgesloten, niet toekwam. Jan de Blinde was echter alleen niet sterk genoeg om Brabant aan te vallen. In de Nederlanden had hij geen ander steunpunt dan het kleine Luxemburg, terwijl de hertog van Brabant alleen al meer dan 3000 vazallen had tusschen Schelde en Rijn (Le livre des feudataires de Jean III duc de Brabant, ed. L. Galesloot, Brussel 1865), nog afgezien van de talrijke en rijke steden, waarop de hertog in een geval als dit kon rekenen.
Doch juist die macht had Jan III ook veel vijanden bezorgd, waarmee Jan van Bohemen zich nu verbond, terwijl hij zich tot dusver bepaald had, Reinoud van Valkenburg in zijn strijd tegen Jan III te steunen. Geholpen door Philips van Valois, die verontwaardigd was over het afwijzen door Jan III van zijn bemiddeling in dezen strijd, timmerde hij in 1332 een coalitie in elkaar op belofte, dat allen een deel van de huid zouden krijgen als de beer geschoten was. Adolf van de Marck, van 1313-44 bisschop van Luik, was onmiddellijk bereid. Reinoud II van Gelre, Willem V van Gulik, Lodewijk IV van Looz, Jan II van Namen, Raoul IV, graaf van Eu en connetable van Frankrijk, Dirk III van Valkenburg en Jan van Henegouwen, heer van Beaumont - zij allen kwamen met hun legertjes te Texhe in het Luiksche samen en trokken de brabantsche grens over.
Jan III gaf zich zeer wel rekenschap van het feit, dat feitelijk de fransche koning de spil van deze coalitie was. Voor den vorm aanvaardde hij de bemiddeling van Willem III van Holland-Henegouwen, wiens dochter sedert eenige jaren met zijn oudsten zoon Jan verloofd was. Opgegroeid in de ondanks alle ridderlijkheid zeer realistische school van zijn vader en grootvader, was hij nooit gewend geweest, de politiek nog door gewetensbezwaren te compliceeren. Door de zooeven vermelde verbintenis van den kroonprins te verbreken en hem te verloven aan Marie, de dochter des franschen konings, wist hij zich uit de moeilijkheden te redden. Zonder de verbondenen te raadplegen, decreteerde Philips VI, 20 Juni 1332, een wapenstilstand voor één jaar, terwijl hijzelf zich als onderzoekingsrechter opwierp met betrekking tot de tegen den hertog ingebrachte klachten. Zijn list had Jan III gered, ook al stierf 's konings dochtertje. Wel trad ook de gedupeerde ex-a.s. schoonvader Willem III tot de coalitie toe; evenals de graaf van Vlaanderen, die door Adolf van de Marck was gewonnen, omdat hij hem Mechelen verkocht had. Dit echter
| |
| |
was voor Brabant voldoende als casus belli. Jan III had niet de Maas-linie verworven om zich nu den handelslandweg, die over Mechelen liep, mogelijk te zien afsnijden. Wel werd 11 Nov. 1333 de algemeene blokkade van Brabant afgekondigd, van Nivelles tot Heusden en van Grave tot Gembloux, zoodat de dichter der Brabantsche Yeesten rijmde ‘wat sal Brabant nu doen? / Het sit besloten als een hoen / Dat in ene kevie sit ghevaen’. Ook Jan III gaf zijn gemoed, naar 's grootvaders aard, lucht in een gedicht, waarin hij zichzelf vergeleek met een door een koppel jachthonden vervolgd everzwijn. Dat het everzwijn zijn tanden zou gebruiken, daarvoor zorgden de steden wel. Hongersnood ontstond er niet door de blokkade en ook militair hadden de verbondenen geen succes. De graaf van Bar, Brabants eenige bondgenoot, sloeg den 1sten Woensdag van Maart 1334 de Vlamingen, die dit keer den aanval begonnen waren, terug. Wel namen de Gelderschen Tiel, de Luikenaren Landen, werd Rolduc belegerd en ging Sittard verloren, omdat de commandant zijn post verlaten had, om Rolduc te ontzetten. Doch dat alles had weinig te beteekenen tegenover de hulp die Brabant ditmaal van Frankrijk kreeg. De fransche koning, die sinds de pausen in Avignon resideerden, hen politiek volkomen beheerschte, liet door den Paus den vlaamschen graaf, Lodewijk van Nevers, bevelen om Mechelen terug te geven. De uitspraak van den franschen koning te Kamerijk (2 Aug. 1334) besliste, dat Jan III slechts schadevergoeding aan de oorlogvoerenden schuldig was. Tiel bleef aan Gelre, maar overigens verzoende Brabant zich met dit gewest. Een dubbel huwelijk regelde het geschil ook naar den henegouwschen kant. Jan (IV) van Brabant huwde na zijn twee mislukte verlovingen met Isabella van Henegouwen, terwijl Willem (IV) van
Henegouwen-Holland de echtgenoot werd van Johanna van Brabant. De zaak met Mechelen kwam iets later (31 Mrt. 1336) tot een voorloopige schikking. Brabant en Vlaanderen deelden de souvereiniteit. Als iets later de vlaamsche graaf verjaagd wordt en van Artevelde meester in Vlaanderen is, zal Jan daarvan gebruik maken om de stad geheel in zijn bezit te nemen (30 Mrt. 1340). Ook de erfopvolging werd geregeld. Jan zou alles nalaten aan zijn oudsten zoon Jan, behalve Limburg, dat aan den tweeden zoon, en Rolduc, dat aan den jongsten zoon zou komen. De ‘wraak over Woeringen’ was door toedoen van den kleinzoon van den overwinnaar mislukt. Jan III kwam zelfs sterker uit den strijd te voorschijn dan hij er in gegaan was. Nog in het jaar van den vrede sloot hij een alliantie met den aartsbisschop van Keulen en de graven van Henegouwen, Gelre en Gulik. De plannen van Jan den Blinde hadden volledig schipbreuk geleden en de bisschop van Luik was eerst door het verlies van de koopsom en vervolgens door dat van Mechelen zelf het kind van de rekening geworden.
Reeds eerder, in 1332, was Eduard III van Engeland begonnen, in de Nederlanden bondgenooten te verwerven voor zijn oorlog met Frankrijk, die sinds de troonsbestijging van Philips in 1328 onvermijdelijk geworden was. Door den vrede kon hij nu slagen. Jan III bezweek, evenals de graaf van Holland-Henegouwen, voor de verlokking van het engelsche goud: 10.000 pond sterling ineens en 60.000 in vier jaar. 12 Juli 1337 - hij verkocht zich - beloofde Jan 1.500 ruiters. Hij beloofde, maar deed niets. Apr. 1338: de brabantsche kooplieden zullen in Engeland vrijheid van handel genieten; 18 Aug. d.a.v.: zij mogen er vrij wonen, koopen en verkoopen, als zij geen betrekkingen met Frankrijk onderhouden. 22 Juli d.a.v. kwam
| |
| |
Eduard zelf met Philippa van Henegouwen, zijn vrouw in Antwerpen, door Jan III ontvangen. Nog bleef de steun van Brabant onzeker. Eduard III liet zich op zijn wensch vicaris des Rijks maken (5 Sept. te Koblenz). 22 Juni 1339: de tweede dochter van Jan III, Margaretha, huwde met Eduard (IV). Den bruidschat, op 50.000 pond sterling gesteld, zou de schoonvader terugkrijgen. En, eindelijk, voegde Jan III zich nu bij het optrekkend leger, 29 Sept., met 7000 strijders, w.o. 1200 ruiters. 3 Dec. 1339 ontstond er op voorstel van Jacob van Artevelde een alliantie Vlaanderen - Brabant, terwijl Henegouwen uitgenoodigd werd, zich er bij aan te sluiten. Na de overwinning bij Sluis (24 Juni 1340), die in Brussel gevierd werd, vertraagde Jan III echter zijn actie, hetzij om er nog meer dan tot dusver aan te verdienen, hetzij, omdat een gedeelte van zijn onderdanen te franschgezind was. Als 31 Mei 1340 een verbond tot stand komt tusschen Reinoud van Gelre, hertog sinds 1339, en Jan III, om Eduard te bewegen, hun schulden te betalen, begint deze zijn ‘bondgenooten’ te wantrouwen en valt de anti-fransche liga uitéén. Wat Brabant vooral van Engeland verwijderd heeft, zijn echter de intrigues van Lodewijk van Nevers, den verjaagden vlaamschen graaf, geweest. In den tijd zelf hechtte men daar zooveel geloof aan, dat Jan III zelfs verdacht werd in den moord op Artevelde (24 Juli 1345) de hand gehad te hebben.
Toen Eduard na zijn nieuwe overwinning (Crécy, 26 Aug. 1346) opnieuw Brabant aan zich trachtte te binden door het huwelijk van zijn zoon met Jan's tweede dochter Margaretha nu te laten doorgaan, heeft Jan reeds een heel ander alliantiesysteem in het hoofd. Hij bestemde (1347) Margaretha voor den nieuwen vlaamschen graaf Lodewijk van Maele (Lod. van Nevers was bij Crécy gesneuveld), in ruil voor 's graven afstand van zijn rechten op Mechelen. De nieuwe hertog van Gelre, Reinoud III, zou Maria, Jan's derde dochter krijgen, terwijl Hendrik, toen reeds zijn oudste zoon, zou huwen met een kleindochter van Philips VI, en ten slotte zou zijn oudste dochter Johanna, weduwe sinds 1345 van den graaf van Holland-Henegouwen, in het huwelijk treden met Wenzel, den graaf, nu hertog van Luxemburg, den zoon van zijn ouden vijand Jan den Blinde.
Zoo werd Jan III niet alleen de laatste, maar ook de machtigste vorst uit het oude huis Lotharingen. Karel IV van Luxemburg, Roomsch-koning, gekozen in 1347, overlaadde hem met gunsten. Jan's zoon, Hendrik van Limburg, werd rijksvicaris. En ook de Brabanders deelden in die gunsten. In 1349 verkreeg Jan van den Keizer het privilige van het jus de non evocando, dat de Brabanders toestaat te weigeren om te verschijnen voor elk niet-brabantsch gerecht, oorspr. bedoeld tegen de jurisdictie van den bisschop van Luik. In 1338 had de hertog de corvée-plicht voor zijn onderdanen op geestelijke bezittingen reeds beperkt.
De toestand van Brabant is tegen het midden van de 14e eeuw zoo gunstig, dat de ‘zwarte dood’ er aan voorbijging. Alleen de golf van anti-semitisme, die deze begeleidde, bleef ook den Joden in Brabant niet gespaard. Jan III heeft, anders dan zijn vader, hen aan hun lot overgelaten; 500 zijn er gedood, een gunsteling van den hertog werd levend verbrand.
8 Mrt. 1355 kwamen 44 steden en vrijheden overeen bij 's hertogen dood zijn staten ‘onverdeeld en onverminderd’ te laten; 17 Mei d.a.v. werd dit besluit door den hertog en den adel goedgekeurd.
5 Dec. 1355 overleed Jan III, voorgegaan door
| |
| |
zijn vrouw (overl. 30 Oct. 1335) en door al zijn zoons (Jan overleed het eerst; Hendrik overleed 29 Nov. 1349; Godfried in 1351), zoodat Brabant vererfde op zijn dochter Johanna en haar man, Wenzel van Luxemburg. Alleen van zijn vele onwettige kinderen, die hij gekregen had o.a. bij Ermengarde van de Venne, waren er nog in leven. Een lijst hiervan bij Butkens (hieronder gen. werk). Zijn gebeente werd bijgezet in de abdij van Villers. Een afbeelding van zijn verdwenen grafmonument bij Butkens (hieronder gen. werk).
Zie: Boendale, Brabantsche Yeesten; van Velthem, Spieghel Historiael; de Dynter, Chronicon ducum Brabantiae; Willelmus Procurator, Chronicon; Butkens, Trophées de Brabant I, 384-466; A. Wauters in Biographie Nat. de Belgique X, kol. 273-274; H. Pirenne, Hist. de Belgique II.
Romein
|
|