[Jacobsz., Jacob]
JACOBSZ. (Jacob), doopsgezind dichter uit het begin van de 17e eeuw. Hij was woonachtig te Danzig en gaf aldaar in 1604 uit Pruys liedt-boeck inhoudende schriftuurlijcke nieuwe liedekens. De universiteits-bibliotheek te Amsterdam bezit hiervan een lateren herdruk te Amsterdam, z.j., evenzoo de coll. Scheurleer in de Kon. bibl. te 's Gravenhage. Uit een aan den dichtbundel voorafgaand gedicht van Carel van Mander blijkt, dat Jacob Jacobsz. de vervaardiger is van den bundel (zinspreuk: Ledig-gangh leert veel quaets); op het einde komen evenwel eenige gedichten voor, onderteekend met de spreuken ‘Denckt naa’, ‘Proeft al, het goede onthoudt’ en ‘'t Noodigste eerste’. Een der gedichten is van de broederen van de Pruysen Landauwen aan de broeders te Haarlem (1603). Daaruit blijkt ook dat Pruys = Pruisisch.
Zie: D.F. Scheurleer, Nederlandsche liedboeken (1912), 29 (waar het abusievelijk gecatalogiseerd staat op den eigennaam Pruys).
Wijnman