[Jacobsz., Dirck]
JACOBSZ. (Dirck), schilder, geb. omstr. 1500 te Amsterdam en daar overleden 9 Juni 1567. Hij was de zoon van den schilder Jacob Cornelisz. van Oostsanen (dl. IV, kol. 331) en zeer waarschijnlijk heeft hij van hem zijn eerste opleiding gehad. In 1516 was hij vermoedelijk in Antwerpen, waar zijn vader toen werkte. Deze laat zijn zoon hier achter en in 1518 wordt Dirck er als meester in het gilde opgenomen. Hij is gehuwd met Marie Gerrits (zilveren Marietje), bij wie hij 2 kinderen heeft: Jacob Dirks Werre, die ook schilder werd en een dochter Marie.
Dirck Jacobsz. is ongeveer even oud als Scorel en het is zeer wel mogelijk dat zij gelijktijdig op het atelier van Cornelisz. gewerkt hebben. Over en weer beïnvIoedden zij elkaar. Het werk van Dirck is wat burgerlijker en vertoont geen spoor van romanisme. Beroemd was hij vooral om het schilderen van de handen, zooals van Mander ons reeds meedeelt. Hij vertelt zelfs dat een kunstvriend, Jacob Raevaert, veel geld bood om uit een portret een hand te kunnen snijden. Het meest bekend zijn zijn schuttersstukken. Van de enkele portretten zijn er tot nu toe sIechts weinig bekend. In zijn latere werken wordt hij losser en natuurlijker, vermoedelijk door den invloed van Cornelis Teunisz. en van Dirck Barentsz., die omstr. 1560 uit Italië terugkeert. In den ontwikkelingsgang van het groepsportret neemt zijn oeuvre een belangrijke plaats in.
Van zijn portret bestaat een prent door J. Ladmiral.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon I (1906), 743; U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Künstler XVIII (1925), 257; J. Six in Oud-Holland (1895), 91; G.J. Hoogewerff in Oud-Holland (1914), 81.
van Guldener