Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 408]
| |
dl. I, kol. 1417), agent der Staten-Generaal in Denemarken, en Margaretha Valeriusdr. van Deelen. Zijn ouders keerden in 1577 naar het vaderland terug en deden hem in de leer bij den schilder Cornelis Ketel (dl. VIII, kol. 966) te Amsterdam, waar hij anderhalf jaar bleef. Omstreeks 1587 was hij te München bij Hans van Aken, den hofschilder van keizer Rudolf II, werkzaam, die zoozeer met hem was ingenomen, dat hij hem in lateren tijd (omstr. 1601) zijn portret schonk. Met dezen moet hij Duitschland en Italië hebben bereisd. In 1593 vindt men hem te Amsterdam woonachtig in de O.Z. Houttuinen; hij teekende op 20 Nov. van dat jaar ten huwelijk aan met Susanna Willems dr. Craeyborn, van Antwerpen herkomstig. Uit 1596 en 1599 dateeren zijn twee groote schuttersstukken in den trant van Ketel, thans in het Rijksmuseum te Amsterdam; van een der de schuttersstuk (dateerend van vóór 1607), vroeger in de Handboogsdoelen aldaar, is nog een teekening bewaard gebleven. Pieter Isaacsz. woonde te Amsterdam ‘in Cranenborgh’; in Dec. 1603 kocht hij voor ƒ 1425 een erf op den hoek van de St. Anthoniesbreestraat en Zwanenburgwal, waarbij de stadsbouwmeester Hendrick de Keyser (dl. II, kol. 674) een zijner borgen was. Op dit erf liet hij een huis bouwen. Op 6 April 1606 kreeg hij ƒ 300 ‘over 't schilderen deser stede clavecimbel’. Te Amsterdam bezat hij een fraaie verzameling schilderijen. Medio 1607 vertrok hij naar Denemarken, waar hij door zijn relaties met den gezant Jonas Charisius de gunst verwierf van koning Christiaan IV. Hem werd toen de aankoop van kunstwerken voor de kasteelen des Konings opgedragen. Tevens werd hij belast met de opleiding van jonge deensche schilders, ten behoeve waarvan hij zich in het voorjaar 1610 wederom naar ons land begaf. Zijn tweede verblijf te Amsterdam duurde tot den zomer van 1614. Na den in Sept. of Oct. 1615 gevolgden dood zijns vaders, die sinds 1595-96 wederom als agent van de Staten in Denemarken fungeerde, ambieerde hij diens betrekking, doch had hiermede aanvankelijk geen succes. In dien tijd vervaardigde hij op bestelling van den Koning en de Koningin-weduwe van Denemarken verschillende schilderstukken. Op 30 Maart 1616 werd hij echter wegens politieke kuiperijen uit Denemarken verbannen en veroordeeld om drie jaar in Nederland in den oorlog te dienen, onverschillig aan welke zijde. Of hij dezelfde is als de Peeter Isaac, die in 1617 werkzaam was bij Frederik Abshoven te Antwerpen, is onzeker. In 1617 werd hij begenadigd en op 28 Juni van dat jaar benoemd tot agent van de Staten in Denemarken. Afwisselend hield hij daarna verblijf te Elseneur en Kopenhagen en noemde zich kamerschilder des Konings. Hij verzamelde ook schilderijen en dreef kunsthandel op Denemarken. Intusschen heeft hij het vertrouwen des Konings op ergerlijke wijze beschaamd. Jaren na zijn dood kwam aan het licht, dat hij sinds 1620 voor een jaargeld van 400 rijksdaalders zweedsch spion was aan het deensche hof voor Axel Oxenstierna. Op 5 Juni 1625 maakte hij, te Elseneur woonachtig, zijn testament; een afschrift hiervan berust in het protocol van den amsterdamschen notaris Lucas Lamberti. Bij dit testament onterfde hij zijn zoon Isaac Isaacsz. (dl. IX, kol. 437). Kort daarna stierf hij; zijn vrouw volgde hem na negen weken in het graf. Zijn nalatenschap werd 22 Sept. 1626 in zijn huis aan de St. Anthoniesbreestraat te Amsterdam verkocht; den interessanten inventaris vindt men bij Bredius. Pieter Isaacsz schilderde portretten, verder ook | |
[pagina 409]
| |
mythologische, allegorische en bijbelsche scènes en landschappen. Behalve de beide genoemde schutterstukken in het Rijksmuseum te Amsterdam, bevindt zich aldaar van de hand van Pieter Isaacsz. ‘De oploop der Romeinsche vrouwen op het Kapitool’, reeds door van Mander vermeld. In Denemarken zijn nog vele portretten van koning Christiaan IV en zijn familie, benevens van verschillende adellijke personen aanwezig. Zoo hangen op het slot Rosenborg de beeltenissen van het koninklijk paar (omst. 1608), op het slot Frederiksborg het portret van den koning (omstr. 1612). Een ander portret van Christiaan IV, tot omstr. 1912 in het Museum te Berlijn, is thans eveneens in Denemarken. Op Rosenborg heeft Pieter Isaacz. ook vele zolder- en wandschilderingen gemaakt. Buiten Denemarken en Amsterdam zijn stukken van zijn hand uiterst schaars. Het Museum te Bazel bezit van hem een allegorie op de ijdelheid (1610). Van Mander somt verschillende portretten van hem op, die thans niet meer aan te wijzen zijn (Pieter Semeyns, Pieter Huygesz. enz.). Eenige zijner stukken zijn in prent gebracht door J. Saenredam, Jan Harmensz. Muller, Matham e.a. Pieter Isaacsz. is het type van den gladden en pompeuzen hofschilder. Met voorliefde beeldt hij zijn portretten af in vol ornaat, versierd met alle teekenen hunner waardigheid en gestoffeerd door weelderige draperieën; de kleeding werkt hij tot in de kleinste details uit. Als portretschilder uit den overgangstijd naar Rembrandt en Hals is hij niet geheel zonder beteekenis. Ook heeft hij invloed gehad op de latere deensche schilderkunst. Theod. Rodenburch (dl. VII, kol. 1054) prijst hem in 1618 met de woorden: ‘Ghy Amsterdamme doet Apelles fame buyghen... Uw Pieter Ysacx die u roofden Denemarken’. Als zijn leerlingen noemt men (behalve de Denen Sören Kjaer of Severinus Paludanus en Jacob Lauritzen): Jan Claesz., Job (Jacob) Pauwelsz., Huygh Pietersz. Voskuyl, François Venant, Adriaen van Nieuwland en Hendrik Avercamp. Uit zijn huwelijk werden geboren: Heyltje of Helena Pietersdr. gedoopt in de Oude Kerk te Amsterdam 20 Aug. 1596, huwt later met Jan Ettersz. of Ottersz.; Isaac Isaacsz., zie dl. IX, kol. 437; Susanna, huwt later met Pelgrim de Bosch; Margaretha Pietersdr., gedoopt in de Oude Kerk te Amsterdam 7 Juli 1602, trouwt in 1631 met Cornelis Jacobsz. van der Marcken; Anna Maria, gedoopt 26 Oct. 1603, trouwt Thomas van Wely; Cathalijna, trouwt in 1631 Jochem van Dien. Merkwaardig is, dat de zoon het patronymicum van den vader als eigennaam aannam. Een broeder van Pieter Isaacsz. was de geschiedschrijver Johannes Isacius Pontanus (dl. I, kol. 1417). Zie: Car. van Mander, Het schilderboeck, ed. Hans Floerke II (1906), 51, 285, 291-93, 437, 446, 447; Immerzeel, De levens en werken der holl. en vlaamsche kunstschilders II (1855), 74; Kramm, Leven en werken der hollandsche en vlaamsche kunstschilders III (1859), 786, Obreen's Archief voor Kunstgeschieder is II (1879-80), 35, 147; VI, 35, 43, 56; N. de Roever, Drie Amsterdamsche schilders (Pieter Isaaksz, Abraham Vinck, Cornelis van der Voort) in Oud- Holland III (1885), 171 e.v., verder Oud- Holland III, 38, 39, 46, 207, 273; IV, 19, 20, 89, 101, 304; V (1887), 4; VIII (1890), | |
[pagina 410]
| |
4; IX (1891), 118, 139, 144; XV (1897) 132-138; A. Bredius, Künstler-Inventure V (1918), 1473 ev., VII, 129 e.v.; Dansk biografisk Haandleksikon II (1923), 191; Thieme-Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler XIX (1926), 231, met uitvoerige lit. opgave, ook van deensche bronnen. Wijnman |
|