diens ondertrouwacte te onderteekenen; deze onderteekening toont een fraaie geoefende hand. Zelf schijnt hij ongetrouwd te zijn gebleven.
Hij schreef Stichtelyke rymen op verscheiden stoffen, voor het eerst te Amsterdam uitgegeven in 1700 met De Beginselen van Gods koninkrijk in den mensch van zijn broeder, daarna verschillende malen herdrukt, hetzij alleen, hetzij met genoemden bundel (Amst. 1723, 1733, 1738, 1740). In Stapel's Lusthol der zielen (1681, herhaaldelijk herdr.) komen verscheidene gedichten van zijn hand voor. Hij bezat de vlotheid, doch ook de weinige oorspronkelijkheid van zijn jongeren broeder. Een zijner goede momenten treft men aan in een lofdichtje op Terwe's Aandachts-Lo bij Stapel.
Zie: Doop-, trouw- en aanwijsboek der Vlaamsche Gemeente (Doopsgezind Archief, Amsterdam); P.G. Witsen Geysbeek, Biogr., anthol. en critisch woordenboek der Ned. dichters (1822) III, 438; J.G. Frederiks en F.J. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noorden Zuidnederlandsche letterkunde, 2e dr. (1892), 383; P. van Eeghen en J.Ph. van der Kellen, Het werk van Jan en Caspar Luyken (1905), 499, 821, 868; J. te Winkel, Ontwikkelingsgang der Ned. letterkunde, 2e dr., III.
Wijnman