gedachte werd bezield, thans belichaamd in het Al-Friezenkongres van Jever (1925), Leeuwarden (1927) en Huzum (1930).
Het sluimerend dichtertalent ontwaakte en de duitsche volksdichters Hebel en Grubel gaven hem de eerste proeven van friesche poëzie in de pen. Zijn broeder Justus gaf deze in 1822 plaats in de Lapekoer fen Gabe Scroar, een boekje in almanakformaat, 36 blz. groot, dat in 200. exempl. gedrukt, aan vrienden werd ten geschenke gegeven. In 1829 verscheen van dit werkje een tweede, veel vermeerderde druk, en langzamerhand werd het voor de Friezen het geliefde volksboek, dat steeds in omvang toenam en niet weinig heeft medegewerkt tot opbloei der friesche letterkunde. Verder kwam in 1840 in het licht zijn bundel verzen Twigen uwt ien alde Stamme, en in 1854 Leed en Wille. Kort daarna droeg hij zijn praktijk over aan zijn zoon Hidde, verliet Grouw en ging te Leeuwarden wonen, van tijd tot tijd een bezoek brengend aan zijn familie te Bolsward, Deventer en Emden. In laatstgenoemde plaats maakte hij kennis met de Quickborn van Klaus Groth, die zoo in zijn smaak viel, dat hij de keur van de platduitsche versjes in het friesch vertaalde en in 1857 publiceerde. Zijn eigenlijk testament is de Jonkerboer (1858), een verhaal, waarin de intimiteit van Kerstmis op het platteland wordt beschreven met diepgevoelde zangen als It Poelke. Van lieverlede werd Dr. Eeltje's gezondheid door de waterzucht ondermijnd. Toen hij begreep, dat de pen zijn hand zou ontglijden, liet hij zich brengen naar het dorp zijner kinderjaren, waar hij het ideaal had gekoesterd een vrije Fries te zijn met al de eigenschappen, die zijn droomen daaraan verbonden. Weldra is hij daar bezweken in den ouderdom van 60 jaar. Na zijn dood kregen zijn Teltsjes fen de wize mannen fen Ezonstêd, in den trant van Schildburg, Kampen en Krähwinkel nog een plaats in de Fryske Husfrieun (1858). De andere
handschriftelijke nalatenschap is in 1898 door Dr. J.B. Schepers bezorgd in Sjlucht en Rjucht. Hij is de meest geliefde volksdichter van de Friezen. Met Gysbert Japiks' Rymlerye behoort zijn werk tot Frieslands klassieken.
In het Friesch museum zijn 2 portretten van hem, het eene geteekend omstreeks 1829 door den workumer schilder Douwe de Hoop, op steen gebracht door Petrus Halbertsma, oud 16 jaar, het andere in steendruk, naar een teekening van W. Troost.
Zie: mijn Bodders yn de Fryske Striid (Boalsert 1925), 467-479 met volledige literatuuropgave; Geslachtlijst van de familie Halbertsma (1897); J.B. Schepers, E. Halbertsma in Tijdspiegel (1897) III, 145, 277; dez., Chronologie der werken van E.H. in Vrije Fries (1900), 355; J. Winkler, Hebel en Halbertsma en T.R. Dijkstra, in De Volksalm. (1893), 63; mijn Paden fen Fryslân (Boalsert 1934), zie Register.
Wumkes