van zijn officieele stukken werden in het Prinsenhof opgehangen, waar de stadhouder verblijf hield als hij in Haarlem vertoefde.
Belangrijk in de ontwikkeling van het groepenportret is zijn schuttersmaaltijd. Groot succes had hij met het portret van zijn stadgenoot Coornhert, waarvan verschillende oude copieën bestaan. Doch het portret nam geen blijvende plaats in zijn kunst in. Carel van Mander vertelt, dat hij een afkeer had van portretteeren, omdat hij in dat werk niet vrij genoeg was. Hij houdt zich dan vooral bezig met bijbelsche en mythologische onderwerpen. Ook als architect vinden wij hem vermeld. In 1596 heeft hij met Willem Thybout 24 pond gekregen voor 3 ontwerpen voor de stadswaag. Zijn connecties met het stadsbestuur heeft hij versterkt door zijn huwelijk met de burgemeestersdochter Maritgen Deyman, weduwe van van der Graft. Zij had een zoon, Joost van der Graft, door Cornelis een enkele maal genoemd. Van 1613-19 was Cornelis regent van het Oude-Mannenhuis, wat een bewijs is voor een goede maatschappelijke positie. Hij heeft in Haarlem op een atelier gewerkt met Goltzius en van Mander. Onder zijn leerlingen treffen wij aan Cornelis Engelszen uit Gouda, die de leermeester werd van Pieter Lastman. Cornelis' werk werd zeer geapprecieerd en zelfs door vorstelijke verzamelaars aangekocht, zoodat wij thans vele werken in oude collecties vinden. 11 November 1638 is hij te Haarlem gestorven en is daar den 19en November in de St. Bavo begraven, wat een ander bewijs is voor zijn welstand. In de laatste van zijn vele testamenten wordt zijn natuurlijke dochter Maritgen Cornelisdr., die gehuwd is met den goudsmid Pieter Jansz. Begijn, tot universeel erfgenaam benoemd. Haar zoon Cornelis Pietersz. Bega zal zijn deel bijdragen tot de roem der familie.
Zijn geschilderd zelfportret was 1875 in de coll. J.L. Muyser te 's Gravenhage. Prenten door A.C. Nunnink, H. Goltzius, H. Hondius en J. Ladmiral.
Zie: U. Thieme und F. Becker, Allgém. Lexikon der bildenden Künstler VII (1912), 427; A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon (1906 en 1911) I, 336-338 en III, 68; Fr. Wedekind, Cornelis Cornelisz. van Haarlem (inaugural-Dissertation Leipzig 1911); C.J. Gonnet, Cornelis v. Haarlem in Oud-Holland (1922), 175-181; Wolfgang Stechow, Cornelis van Haarlem en de Holl. laat-manieristische Schilderkunst in Elsevier's Maandschrift (1935), 73.
van Guldener