haaldelijk; burgemeester was hij in 1646, 1650 en 1654; gecomm. raad in 1651-53. Verder diende hij zijn stad nog als weesmeester, als comm. van de desolate boedelkamer, als thesaurier-ordinaris, als kapitein der burgerij (1634) en zijn land als (tijdelijk) gezant in Oost-Friesland. In 1650 was hij het, die de stad in staat van tegenweer bracht met het oog op den aanslag van Willem II en te zamen met zijn broer (z. Andries B.) deed hij in 1650 afstand van al zijn ambten, doch werd, evenals deze, 22 Nov. van dat jaar, na den dood van Willem II, daarin weer hersteld. Hij trouwde 22 Aug. 1617 Aertge Witsen (1599-1652), dochter van Gerrit Jacob W. en Grietge Appelman. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, t.w. Margaretha, Alida, Elisabeth, Maria en Dr. Gerard B. van Swieten (1632-1716). In 1632 kocht hij het Huis en de Ridderhofstad Swieten bij Leiden, waaraan hij zijn adellijken titel ontleende.
Corn. B. voerde als schepen eerst alleen in goud den rooden dwarsbalk. Na de heerlijkheid Swieten gekocht te hebben vierendeelde hij zijn eigen wapen met dat zijner heerlijkheid, zoodat 1 en 4 in goud een rooden dwarsbalk hadden (van den Anxter); 2 en 3 in rood drie opstaande zilveren vedels, met de stelen omlaag, geplaatst 2 en 1 (Elias, Vroedschap II, 1075).
Corn. B. komt voor als kapitein op een schutterstuk van J.v. Sandrart uit 1638, dat zich in het Rijksmuseum te Amsterdam bevindt (zie Oud-Holland VI, 236, 238), alsmede op een stuk door een onbekende terzelfder plaatse (legaat Bicker). Ook heeft er van hem een marmeren buste bestaan, bezongen door Vondel (ed. v. Vloten, II, 57). Een prent door J. Houbraken.
Zie: Elias, Vroedschap van Amsterdam I (1903), 175.
Romein