[Vries, Mr. Abraham de]
VRIES (Mr. Abraham de), geb. te Amsterdam 6 Mrt. 1817, overl. aldaar 15 Mrt. 1879, was de 3e zoon van Mr. Jeronimo de Vries (dl. IV, kol. 1428) en Maria Gijsberta Verhoesen.
Hij studeerde aan het athenaeum te Amsterdam van 1835 tot 1840 en werd bovendien te Leiden als student ingeschreven 2 Juni 1836. Daar het athenaeum het jus promovendi niet had, moest hij ook te Leiden het diploma van doctor in de rechtswetenschap verkrijgen, hetgeen geschiedde op 6 Mei 1841 met een dissertatie De commercio epislolarum ex juris principiis aestimato. Hij werd advocaat in zijn geboorteplaats en werd 2 Jan. 1852 benoemd tot substituut-officier bij de arrondissements-rechtbank te Amsterdam, 14 Mei d.a.v. tot rechter in die rechtbank en 21 Mrt. 1864 tot raadsheer in het provinciaal gerechtshof aldaar.
Op 1 Aug. 1865 werd hij in het kiesdistrict Amsterdam tot lid der Provinciale staten van Noord-Holland gekozen.
Op 13 Dec. 1866 werd hij door de Tweede Kamer tot eersten candidaat voor het lidmaatschap van den Hoogen Raad gekozen, maar hij verzocht den Koning, voor een benoeming niet in aanmerking te komen, en nummer 2 der voordracht werd benoemd.
Toen het getal gerechtshoven van 11 op 5 teruggebracht werd, werd de Vries 11 Dec. 1875 met ingang van 1 Dec. 1876 benoemd tot vice-president van het gerechtshof te Amsterdam, waaronder de rechtbanken in Noord-Holland en Utrecht ressorteerden. Hij verzocht den Koning in zijn plaats den tot raadsheer benoemden van Valkenburg te benoemen, daar die wegens meerdere ancienniteit meer aanspraak op dit ambt had. Dit geschiedde bij besluit van 22 d.a.v. en de Vries werd raadsheer. Dit, evenals lid der Staten, bleef hij tot zijn overlijden.
Hij was een aantal jaren bij afwisseling 3 jaren lid en 3 jaren plaatsvervangend lid van den geneeskundigen raad van Noord-Holland.
Hij huwde 28 Mei 1846 Antonia Joosting, geb. 17 Juli 1826, overl. 29 Dec. 1870, bij wie hij 3 zonen en 2 dochters had. Hij gaf met Mr. J.A. Molster van 1859 tot 1875 het Magazijn van handelsregt uit.